ze altoos gereed by de hand te hebben, zoo dikmaal hy dezelve noodig heeft, om overeenkomstig daar mede te handelen.
Langs deezen weg zyn Verstand met zoo veele nutte kundigheden verrykt hebbende, bepaalt hy daarby zyne oeffeningen niet; hy is van oordeel, dat het voornaamste nog ten agteren is. Hy ziet, dat de menschen zeldzaam hun licht volgen. Vry moge de Reden tot hen haare stemme verheffen; zy zyn niet sterk genoeg om haar te volgen; de driften en de neigingen voeren hen elders heenen. Dit gebrek voelt hy in zich zelven; bedagt is hy hierom op het bestuuren van zyn hart, naadat hy zyn verstand verlicht heeft. Al gaande weg gewent hy zich, zyne onredelyke neigingen niet in te willigen; hy legt 'er zich op toe, om zyne driften te beteugelen; hy biedt tegenstand aan haare opstuivingen; hy benaarstigt zich om haar tegen te gaan; hy bedwingt zyne geaartheid, en verbetert dezelve door een geregelden leevenstrein. Het niet altyd in zyne magt hebbende, om, zoo als hy wel zou willen, den stroom van zyn bloed en zyner leevensgeesten te bedwingen, ontvliedt hy de voorwerpen, die eenige ongeregeldheid in zyn hart kunnen te wege brengen; zelf ontzegt hy zich onschuldige vermaaken, om zich te gewennen, de geoorlofden te kunnen ontbeeren. 't Is aldus, dat hy, door eene langduurige gewoonte, door aanhoudende waakzaamheid, door zoo veele oeffeningen en verdubbelde poogingen, het zich tot eene heblyke gewoonte maakt, zyn verstand by voorkeuze boven zyne driften te volgen. Het onuitspreekelyk vermaak, welk hy in zyne ziel ondervindt, naa elke overwinning, welke de Reden op haare vyanden behaalt, doet hem in 't einde vermaak vinden in 't geen hem voormaals lastig scheen. De heerschappy der Reden beschouwt hy niet meer als dwinglandisch; gewillig zelf onderwerpen zich aan haar de driften. Ten langen laatste wordt het de hevigste neiging van onzen Wysgeer, nooit de Reden te verlaaten. De driften, die niet langer haare vyanden zyn, gaan met haar hand aan hand. Indien deeze Mensch iets beminne, 't is omdat de Reden het beminnelyk vindt. Geenen afkeer heeft hy van iets, dan waar van de Reden
afkeerig is. Zoo verre is 't 'er af, dat de driften hem verhinderen de Reden te volgen, dat zy veeleer hem aanzetten om het met te meer yvers en vermaaks te doen. Zie daar dan het leeven des Wyzen. Ik weet niet, of ooit een mensch het zoo verre gebragt hebbe; maar dit weet ik, dat nooit een mensch gedaan heeft al wat hy konde, om het zoo verre te brengen. En ik houd my verzekerd, dat de zulken, die na dit redelyk leeven streeven, hoewel zy de volmaaktheid niet bereiken, nogthans hunnen tyd niet zullen verspild hebben. Grootlyks zelf bedrieg ik my, indien zy denzelven beter kunnen besteeden. Zy, die daarin werkzaam zyn, en die het geluk trag-