Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet panorama, voorstellende de stad Parys, gemaald door den heere Pierre Prevost, als een uitmuntend voortbrengsel der schilderkunst beschouwd. Door A. Fokke simonsz. te Amsterdam.Het voornaame en eindelyke doelwit der navolgende en beeldende Kunsten kan niet anders zyn, dan om de Natuur derwyze na te bootsen, dat de zintuigen der waarneemers, zo veel mooglyk, even eens door het nagebootste voorwerp als door het oorsprongsbeeld aangedaan wordende, der ziele eene voorstelling opleveren, die met de voorstelling, welke de Natuur zelve haar verschaft, zodanig overeenkomstig is, dat zy, daar door misleid, begoogcheld, verrukt, het overhaast besluit vormt, dat het haar voorgestelde de Natuur zelve is. Ik gronde dit besluit op het denkbeeld van volkomenheid, dat elk Kunstenaar, dus ook de navolgende en beeldende, zig moet voorstellen, om in zyne kunst vorderingen te maaken. Immers, stelde men zig de volkomenheid, hoe ongenaakbaar dezelve ook in allerleije menschelyke handelingen weezen moge, niet als de eindpaal der loopbaane voor, dan ware nooit eenige Kunst | |
[pagina 22]
| |
tot die hoogte gesteegen, welke zy, of in het kunstkweekend Griekenland weleer bereikt heeft, of nog heden, in het meer en meer verlichtte en door de Theorie der Kunsten geleerde Europa, bereikt. Eene volkomene navolging der Natuure moet dus uit derzelver eigen aart dat einde bereiken; en alle navolgingen, welke dat einde niet bereiken, kunnen den naam van volkomene niet draagen. 'Er zyn, wel is waar, sommige Kunstrechters, die deze allervolkomenste of adaequate navolging, schoon ze ook mooglyk ware, niet als het hoofdvereischte in de nabootsende Kunsten aanzien, maar aan eene zekere verdichtte en Kunst-natuur in de voortbrengselen der Kunst den voorrang geeven, boven de juiste navolging der waare Natuur; welke verdichtte Natuur zelfs dikwyls het uitwerksel der waare Natuur voorbystreeft, en eene soort van verheven Grotesq oplevert, dat zy het doelwit der Kunst noemen. Wy, ondertusschen, meenen, op een' vaster grond, de maatstaf der Kunst in de Natuur zelve te moeten zoeken, en eene navolging der Natuur des te verdienstelyker te moeten houden, naar maate de waarheid, of het waare, 'er te meer in doorstraale; en wy achten den regel van boileau:
Rien n'est beau que le vrai, le vrai seul est aimable.
voor eene, in alle nabootsende Kunsten, bruikbaare les. Geene der nabootsende Kunsten, nu, is, door de middelen, die zy bezigt, zo na aan de mooglykheid, om de waarheid van de zichtbaare Natuur voor te stellen, als de SchilderkunstGa naar voetnoot(*), welke, door derzelver omtrek en kleuren, het denkbeeld van den omtrek en de kleuren, waarmede het zintuig des gezichts de | |
[pagina 23]
| |
voorwerpen aan de ziel voorstelt, in staat is uit te drukken. Schdderen is dus niet anders, of behoort niet anders te zyn, dan, door middel van vormen, of omtrekken, en verwen, benevens licht en schaduw, en derzelver overgangen, reflexien en toetzen, het tafereel, het welk de lichtstraalen, die van de voorwerpen afgekaatst worden, op de retina, of het vlies, waar in de oogzenuwen eindigen, uitdrukken, na te bootsen. Eene Schildery kan dus niet mooglyk worden, of derzelver bestaan erlangen, zo niet de Natuur dezelve alvoorens op het netvlies van het oog des Schilders gemaald hebbe. Echter is het waar, dat de menschelyke ziel met het verheven vermogen begaafd is, om de denkbeelden der te vooren aan haar voorgestelde voorwerpen te bewaaren, en dezelven, ook by afwezigheid der oorsprongsbeelden, weder voor haare aanschouwing op te wekken, op allerlei wyze te samen te verbinden, en zig tafereelen voor te stellen, die de Natuur haar weleer, by voorige gelegenheden, stuksgewyze, en onder andere samenverbindingen, voorgesteld had. Dit vermogen der ziele noemt men vinding (Inventio); en deze is het, welke sommige Kunstkenners in de Schilderkunst boven de navolging (Imitatio) der Natuure somtyds den voorrang geeven; daar in dezelve de ordinantie, of voorwerpschikking, en de uitdrukking, of expressie, der waarheid enkel willekeurig is, en dus van het meer of minder gevoel des Kunstenaars voor het schoone en verhevene de beste getuigenis kan geeven. Indedaad, dit vermogen der ziele grenst zeer na aan het Goddelyk vermogen, dat men in de Schepping bewondert; terwyl het alleen daar door van hetzelve te onderscheiden is, dat het zyne voortbrengselen niet uit niet, maar uit de voorhanden zynde hier en daar verspreidde schoonheden der Scheppinge te samenstelt. Hierop schynt theophylactus symocates het oog gehad te hebben, wanneer hy, volgends het getuigenis van plinius in Epist. 37, zeide: dat de Schilders zich zodanige dingen onderwinden uit te drukken, welken de Natuur zelve niet kan daarstellen. Zulk eene samenstelling eener verdichtte schoonheid bedoelt ook socrates, als hy by xenophon (in Apomneum.) tegen parrhasius zegt: Daar het niet ligt valt een mensch aan te treffen, dat in alle | |
[pagina 24]
| |
de deelen des lighaams volmaakt schoon en juist gevormd is, tracht gylieden uit elk schoon mensch het schoonste deel te ontleenen, waardoor ge te weeg brengt, dat de door u geschilderde lighaamen, in hun geheel, voor schoon worden gehouden. Deze wyze van samenstelling is echter niet van ouds het doelwit der Schilderkunst geweest, en is ook niet in staat om in zo hooge maat de ziel te misleiden, als de naauwkeurige en getrouwe navolging der Natuur, wanneer dezelve de volkomenheid zo na mooglyk bykomt, in staat is te doen. Dat de eerste poogingen der Kunst in de navolging (Imitatio) der Natuure, en wel allereerst in het afbeelden van enkele voorwerpen, Menschen en Dieren, bestaan hebben, blykt genoeg uit de narichten, welken ons de Schryvers van den oorsprong dezer Kunst by onderscheiden Volken hebben medegedeeld, en die tot eene hooge oudheid opklimmen; immers wy vinden reeds by diodorus siculus (Lib. III.) gewaagd, dat de aeloude Babyloniërs de wanden hunner gebouwen met Wild en voorstellingen van Jachten bemaalden. Zo ook heeft vervolgends by de Egyptenaaren de Schilderkunst, door het nabootsen van enkele voorwerpen, den voornaamen grondslag tot de Lettervorming gelegd, van waar ze zeekerlyk in Griekenland is overgebragt; gelyk dan ook plinius gewaagt van zekeren Tempel te Ardea, wier wanden, bereids vóór de bouwing der Stad Rome, met enkele voorwerpen nabootsende Schilderstukken zyn versierd bevonden. Vervolgends hebben de Grieken deze kunst van enkele voorwerpen ten naauwkeurigsten na te bootsen byzonder aangekweekt; en dat zy het daarvoor hielden, dat de getrouwe nabootsing der Natuur, tot misleiding toe, het hoogste punt van volkomenheid ware, waartoe de Kunst geraaken konde, blykt uit derzelver grootspraakige overlevering van het werk van zeuxis, waardoor de Vogelen misleid wierden, en het werk van parrhasius, welke zeuxis zelven misleidde, door een Gordyn te schilderen, het welk zeuxis wilde doen opligten om zyn werk te zien. Hoewel dit geval nu slegts onder de versierselen van den Dichterlyken Geest der oude Schryveren te tellen is, geeft het echter genoegzaam te kennen, dat men van ouds de nabootsing, of imitatie, der waarheid, tot begoog- | |
[pagina 25]
| |
cheling toe, voor den hoogsten trap der Schilderkunst gehouden hebbeGa naar voetnoot(*). Dat nu echter slegts weinige Schilderstukken van voornaame Meesters in staat geweest zyn, den aanschouwer door de imitatie zodanig te misleiden, dat men de Kunst voor het Leven gehouden hebbe, is niet zo zeer toe te schryven aan het onvermogen der Kunstenaars, als wel aan de plaatselyke omstandigheden, welke de begoogcheling hunner stukken vernietigden. Immers, daar deze begoogcheling, behalven door de juistheid van den omtrek, voornaamlyk door de werking van het Coloriet, het licht en de schaduwe in de Tafereelen daargesteld wordt, zoude zulk eene misleiding den grooten rembrand inzonderheid niet hebben kunnen missenGa naar voetnoot(†). En waarlyk, zyne Tafereelen zyn, | |
[pagina 26]
| |
door de werking van het Coloriet, licht en bruin, derwyze begoogchelend, dat men, het oog 'er alleen op kunnende bepaalen, dikwyls 'er door misleid zoude worden. Wie zoude de twee hoofdbeelden in zyne Nachtronde, de beelden in zyn overheerlyk Tafereel, voorstellende de ontleding van een Cadaver door Dr. tulp, zynen Scheepsbouwmeester, en andere zyner ten voeten uit gemaalde Pourtraiten, in den eersten opslag, byaldien het gezicht 'er zig alleen op bepaalen konde, niet voor levende menschen houden? - gelyk men dan ook verhaalt, dat hy het Pourtrait zyner Dienstmaagd eens zo natuurlyk afgemaald hadde, dat het, voor een vengster zyner wooning geplaatst zynde, langen tyd de buuren en voorbygangeren misleidde, en in de meening bragt, dat de persoon zelve voor het vengster stond: dit stuk werd naderhand door de piles opgekocht en in zyn hier vooren aangehaalde Werk beschreeven. Zo ook hebben p. de hooge, schalken, de witt en anderen, door de kracht van Coloriet, een uitwerksel te weeg gebragt, welk het platte doek, of panneel, diepte, uitpuiling en oneffenheden aan de gewaarwording deed voorstellen, welke 'er in 't geheel niet voorhanden waren, en alleen door het zintuig des gevoels beweezen werden niet aanwezig te zyn. Deze begoogcheling, waartoe de Kunst somtyds, zo by de oude als by de laatere Meesters, gesteegen is, had echter alleen plaats in de voorstelling van Menschbeelden enkele Figuuren, Basrelieven, enz.; doch geen der Kunstenaaren heeft het ooit mogen gelukken, de Natuur, in het uitbeelden van eenig Landschap of Plaatselyk Gezicht, zo naauwkeurig na te bootsen, dat de aanschouwer zig tot in zo verre verrukt vond, dat hy konde gelooven in het Landschap of op de Plaats, die de Kunst hem in Tafereel voor oogen stelde, zelve | |
[pagina 27]
| |
aanwezig te zyn. Dit is welligt eene der redenen, welke de Ouden, die, gelyk gezegd is, in het getrouw nabootsen der Natuur de grootste verdienste zogten, hebben terug gehouden om zig aan het Landschap te waagen, welks studie zelfs eerst in de laatste, zogenoemde moderne, Kunst eeuw met yver en eenen gelukkigen uitslag ter hand genomen is. Van waar ontstond dat onvermogen? - niet uit het gebrek van uitdrukking der Schilders, waaronder sommigen de Natuur, in de nabootsing der enkele deelen van het Landschap, allernaauwkeurigst konden volgen, zo dat zy, in hunne Tafereelen, lucht, boomen, water, grond enz. byna volkomen met de Natuur overeenkomstig maakten, - neen! uit de omstandigheden, welke hunne I afereelen vergezelden; de lyst derzelven; de nevens staande of 'er nevens hangende schilderyen; maar voornaamlyk uit de werking van het natuurlyk licht en bruin, en het heldere van het zonlicht, op alle de voorwerpen, die dezelven omringden; in één woord, de toegang der waare Natuur, waardoor men altyd te veel gelegenheid heeft om de nagebootste Natuur met dezelve te vergelyken. Deze opmerking deed den Heer robert barker, geboortig van Edinhurg, van beroep een Pourtraitschilder, vóór omtrend zes jaaren, op het denkbeeld vallen, om Schilderstukken zodanig te plaatsen, dat alle vergelyking met de waare Natuur, by derzelver beschouwing, was afgesneden; zo dat de aanschouwer, alleen van de beschilderde wanden omgeeven, geheel door de nabootsing der Natuur omringd, en, als 't ware, te midden in het Schilderstuk geplaatst wierd; terwyl hy zorgvuldig, zo veel mooglyk, allen toegang der waare Natuur assloot, om derzelver vermenging met de nagebootste Natuur te verhinderen. Hy noemde deze zyne wyze van Landschapschildering, waarin hy het eerst de Stad London, van eenen Toren gezien wordende, voorstelde, Panorama, of AlgezichtGa naar voetnoot(*), wyl de beschouwer deszelfs, rondom zig heenen ziende, overal het Tafereel aantrest, en door geen ander voorwerp uit deszelfs begoogcheling getrokken, noch hem eenige gele- | |
[pagina 28]
| |
genheid gegeeven wordt, om de waare Natuur met de nagebootste in vergelyking te brengen. Ten einde nu zodanig eene begoogcheling der Kunst, en verwydering der anders altyd het vermogen der Kunst overwinnende Natuur, te bewerkstelligen, was 'er nog iets anders dan Schilderkunst noodig. Het vindingryk vernuft eens Bouwmeesters moest daartoe te hulp geroepen worden, ten einde zodanig eene schouwplaats daar te steslen, wier inrichting de begoogcheling der Kunst in de hand werkte en des te gemakkelyker maakte. Men vond daartoe het navolgend Kunstgebouw uit: Te midden of op de grondvlakte van een' kringronden muur, of wand, wordt, ter halver hoogte van den wand, eene soort van ronden toren geplaatst, welks bovendeel door een plat dak, met leuningen omringd, gedekt is. Een trap, welke tot op die hoogte geleidt, brengt terstond den aanschouwer in het denkbeeld van stygen; het welk zo veel te grooter uitwerking op hem doet, naar maate de trap meer of minder hoog is. Voords houden hem de leuningen en beperkte platte oppervlakte, overal waar hy wandelt, op den noodigen afstand van den omtrek des kringvormigen wands. Op dezen ronden wand, of muur, is het doek, waarop het Tafereel gemaald wordt, derwyze gespannen, dat deszelfs beide uiterste randen in een zelfde lyn elkander ontmoeten en volmaakt aaneensluiten. In het kegelvormig dak van het ronde gebouw heeft men eene opening gemaakt, welke gelegenheid geeft, dat het daglicht gelykmaatig en alleen op de met het Tafereel overal gedekte wanden valt; zo dat het licht in het gebouw en op de standplaats des aanschouwers alleen van het Tafereel zelve voortkomt, 't welk de ontfangene lichtstraalen van alle punten naar het middenpunt des gebouws terugkaatst; welke terugkaatsing aldaar zo veel te levendiger is, wyl het oorspronglyk daglicht door een Parajour, of dekscherm, van donker grys linnen afgeslooten, en tevens met den bovensten rand des Tafereels voor het oog verborgen wordt, gelyk ook deszelfs onderste rand, door eene, den ronden toren omringende, afhelling, met even dezelfde donker gryze stoffe bekleed, verborgen wordt; welke helling tevens het denkbeeld van een, onder de hoogte, waarop men geplaatst is, schuins afhellend dak doet vormen, en de voorstelling van eene diepte en laagte (even gelyk men die gewaar wordt, als men van | |
[pagina 29]
| |
eene aanmerkelyke hoogte zeer laag naar beneden ziet) by den beschouwer opwekt. Beide deze doekschermen veroorzaaken, door hunne onderlinge werking op elkander, dat de aanschouwer, op het plat geplaatst, enkel en alleen door de kunstige nabootsing der Natuur, waar hy ook het oog in de rondte heenen wende, omringd wordt, en nergens gelegenheid aantreft, om de waare Natuur in vergelyking te brengen met de kunstige nabootsing derzelve. Wordt hem deze gelegenheid op eene of andere wyze overgelaaten, dan verliest ook de begoogcheling, naar maate zulks, of door de inrichting van het gebouw, of door eenige andere toevallige oorzaak, min of meer te weeg gebragt worde, in gelyke maate derzelver kracht. Dat in eene zodanig ingerichte vertoonplaats de waare Natuur geheel afgeslooten is, heeft ten gevolge, dat, als men, uit den vollen dag, welke buiten het gebouw plaats heeft, komende, zig onmiddelyk naar boven begeeft, het Tafereel een zeer zonderlingen indruk op den geest maakt, wyl de herinnering der waare en de voorhanden zynde nagebootste Natuur alsdan een oogenblik tyds als met elkander worstelen; in den aanvang van welken stryd de Kunst voor eene poos bezwykt, doch allengs het herinnerings-vermogen overwint, en, al gestadig meer en meer kracht op de gewaarwording des aanschouwers oeffenende, de trekken, welken de waare Natuur in zyne verbeelding had achtergelaaten, uitwischt, en hem zo geheel met de nagebootste Natuur in verband brengt, dat hy eindelyk in dezelve de waare Natuur weder meent aan te treffen, en dus geheel misleid en begoogcheld wordt; welke begoogcheling zo veel te sterker moet zyn, daar ze zig niet by verrassing van het oordeel der ziele meester maakt, wyl men met het oogmerk, om een Schilderstuk, eene nabootsing der Natuur, te beschouwen, daar ter plaatse gekomen is, en ook zeer wel bewust is, dat het voorwerp een rond gespannen plat doek, de hoogte naauwlyks twintig treden, en de afstand ongeveer twintig voe en is. Ondanks dat alles heeft hier de Kunst, geholpen door de inrichting der vertoonplaats, het vermogen, om, als men, na eene poos tyd, geheel door de alles overheerschende Natuur verlaaten en in de magt der Kunst overgeleverd is, ons van de hoogte, waarop wy ons bevinden, met een gevoel van yzing op de gewaan- | |
[pagina 30]
| |
de diepte te doen nederzien, den afstand langs den gezichtëinder op sommige plaatsen des Tafereels op meer dan vyf mylen te schatten, en de trekken en kleuren van het Tasereel voor waare Gebouwen, Straaten, Kaaijen, Boomen, Tuinen, Fonteinen, Wandelaars, Rydtuigen, Paarden, enz. te houden; zonder dat men zig zelven op eenigerlei wyze overreeden kan, dat 'er niets van dat alles wezenlyk plaats heeft, en dat doek en verwen alleen de voorwepen zyn, die wy zien. Niemand, echter, denke, dat eene gebrekige schildering, ondersteund door de hulpmiddelen, welke de bouwwyze der vertoonplaats aan de hand geest, die zelfde begoogcheling zoude te weeg brengen; - neen! het Tafereel zelve moet een meesterstuk van nabootsing zyn; gelyk dan ook de uitvinding van den Heere barker, in derzelver verderen aanwas en volmaaking, getoond heeft. Zeker Engelsch Ingenieur, met naame robert fulton, bragt deze uitvinding van den Heer barker het eerst in Parys, waar hy een Panorama van de Stad London, tot ieders verwondering en goedkeuring, vertoonde, en vervolgends het vergunschrift van het Gouvernement tot de invoering van hetzelve, by zyn vertrek, aan den Heer james, te Parys woonachtig, afstond. Fulton had ondertusschen, ook onder zyn opzicht, te Parys een Panorama doen vervaardigen, het welk die Stad voorstelde, zo als dezelve zig, met alle haare omliggende plaatsen, van het dak des middengebouws der Tuilleries gezien, opdoet; het welk insgelyks ten hoogsten aan het oogmerk voldeed. De Heer james, aangemoedigd door deze zo welgeslaagde Proeve, moedigde de Kunstenaars jean michel denis fontaine, geboortig van Rambouillet, in het Departement van Seine en Oise, pierre prevost, van Montigny, in het Departement van Eure en Loire, en constant bourgeois, van Guiscar, Departement de l'Oise, aan, om deze zo vernuftige als verbaazende Uitvinding meer en meer tot volkomenheid te helpen brengen en te verbeteren. De vrucht des arbeids dezer groote Kunstenaars was vervolgends een uitmuntend natuurlyk Gezicht van de Haven van Toulon en derzelver omliggende oorden, op het tydstip dat dezelve door de Engelschen in 1793 verlaaten werd; en ook een Gezicht van de Stad Parys, genomen van het dak van het regtsche vleugelgebouw der Tuilleries, welk het Pa- | |
[pagina 31]
| |
villon de Flore genoemd wordt, en een allergunstigst uitzicht over de geheele Stad Parys, en langs de Seine tot aan St. Cloud en den weg naar Versailles, verschaft. Dit laatstgenoemde Kunstwerk is van de hand des Heeren prevost, en sedert eenigen tyd hier ter Stede het voorwerp van bewondering aller Kunstkenners geweest; gelyk het dan ook, om de navolgende redenen, die algemeene bewondering met het hoogste recht verdient, en, op grond van waarheid, voor het beste Landschap mag gehouden worden, dat de Schilderkunst, in navolging der Natuur, ooit op zulk eene wyze, door penceel en verwen heeft daargesteld. Wanneer men slegts elk der deelen, welken de voorstelling van eenige Plaats aan 't oog oplevert, nagaat, zo als dezelve in deze nabootsing van de Stad Parys zig opdoen, dan moeten wy in de eerste plaats opmerken, dat alle de voornaamste gebouwen, welke deze groote Waereldstad uitmaaken, in derzelver juiste evenredigheid van grootte, afstand en architectuur, zo naauwkeurig afgebeeld zyn, dat het scherpziendst oog geene afwyking van de regelen van doorzichtkunde en evenredigheid in dezelve ontdekken kan; - dat het water van de Rivier de Seine, welke door dit Tafereel even als door de Stad heenen kronkelt, en eene schilderachtige breeking van het geheel te weeg brengt, tevens met derzelver gedeeltelyk onbestraatte oevers en bestraate Kaaijen, zo meesterlyk schoon behandeld is, dat men de dunheid, spiegeling en aangenaame werking van het zonlicht op een en ander niet genoeg bewonderen kan; - Voords, dat de boomen en het lommer, welke de tuinen der Tuilleries versieren, zo uitneemend en in zulk een fraaijen styl geschilderd zyn, als eenig beroemd Landschapschilder ooit in zyne Tafereelen gebezigd heeft; dat de wandelende en rydende beelden, paarden en rydtuigen, en al wat men de stoffagie van een Landschap noemt, zo fix getekend, zo wel en bevallig gegroept, en van zo onderscheidene vinding, houding en ordinantie zyn, dat ze, by derzelver menigvuldigheid, geene verwarring en opstopping veroorzaaken, maar overal eene bevallige en verlevendigende werking doen; dat voords het zonlicht zo verstandig en met zo veel oordeel, door eenen, hier en daar met regenwolken bezetten, dampkring, werkt, dat men in deze verhevene | |
[pagina 32]
| |
uitdrukking des Schilders eene schilderachtige verbeeldingskracht, of inventie, en tevens eene getrouwe navolging, of imitatie, der schoone Natuur, met recht bewonderen moet. Inzonderheid wordt de opmerkende Kunstkenner getroffen door de delicate behandeling der lucht, waarby men opmerkt derzelver verband door de tusschenlucht, en den fynen toon (ton argenté), waarmede dezelve behandeld is, als ook de onderscheidene aan de Natuur zelve ontleende nuances van licht en bruin der allengs meer en meer verflaauwende, en eindelyk in den verren gezichtëinder zig verliezende, voorwerpen, welke te samen aan het geheele Tafereel eene waarheid verschaffen, die het volkomen aan de Natuur gelyk maakt, en den aan het bestudeeren der Natuur gewoonen aanschouwer, naar maate hy dit een en ander meer en naauwkeuriger betracht, ook des te meer verrukken, en de Kunst doen vergeeten, om de Natuur te bewonderen. Wanneer wy, eindelyk, by dit alles in overweeging neemen, dat een Tafereel, 't welk voor een Panorama dienen moet, eene geheel andere wyze van tekenen vereischt, dan men gewoonlyk in het Landschap- en Gebouwen-tekenen waarneemt; dan moet in de daad onze bewondering over eene zo vernuftige uitvinding tot den hoogsten trap stygen. Immers, men kan zig dit onderscheid geredelyk voorstellen, wanneer men nagaat, dat in elk Landschap, 't welk de Kunst nabootst, één oogpunt de hand des Kunstenaars bestuurt, waarnaar hy alle zyne voorwerpen richt, ten einde dezelven aan alle de regelen der doorzichtkundige weetenschap te doen beandwoorden; daar in een Tafereel, dat zig in de rondte uitstrekt en voord- of rondwandelende beschouwd wordt, zo veele oogpunten moeten waargenomen worden als de beschouwer standpunten tot deszelfs bezichtiging verkiezen wil; welke verscheidene oogpunten zo kunstig door den Schilder van dit Tafereel aan elkander verbonden zyn, dat het kunstkundig oog zelve het onderscheid der standpunten, waaruit de Schilder zyn Tafereel ontworpen heeft, niet ontdekken kan. Zo ook heeft de gewoone Landschapschilder in zyne magt, om den voorgrond van zyn landschap met eenige geschaduwde, of alleen door het gemeene daglicht verlicht wordende, party, 't zy gebouw of boom, of hoogen aardgrond, te dekken, waar door de voorwerpen op den tweeden grond door het | |
[pagina 33]
| |
zonlicht bescheenen, als ook op den derden grond en in het verre verschiet, meer en meer terug wyken en de diepte bevorderd wordt; daar zulks in het Panorama, op het Schildery zelve, in 't geheel geene plaats kan hebben, wyl de beschouwer eigentlyk op den voorgrond zelven staat, en van den tweeden grond aanmerkelyk verwyderd is. De vernuftige Uitvinder heeft echter dit gebrek zeer voldoende verholpen, door de schuinsche afhelling, welke tusschen de aanschouwers en het Tafereel is, met een donker grys doek te overspannen, het welk, in de eerste plaats, zeer natuurlyk, het afhellend dak, of een laager gedeelte van het Gebouw, waarop men zig verbeeldt te staan, voorstelt, en tevens tot een' krachtigen voorgrond dient, welke het gezicht overal op den natuurlyken afstand terug doet wyken. Waarby nog komt, dat de Gezichten en Plaatsen, welken men in een Panorama kan vertoonen, van eene aanmerkelyke hoogte moetende gezien worden, een zeer wyd uitgestrekten klimmenden Horizon, of Gezichtëinder, vereischen, welks doorzichtkundige regelen, op een zo geweldig groot, in het rond gespannen doek, allermoeijelykst toe te passen zyn, en den Schilder noodzaaken, om, naauwlyks eenen streek gedaan hebbende, telkens zyn werk te verlaaten, om hetzelve uit elk oogpunt, waaruit het gezien moet worden, te beschouwen. Terwyl hy alles op eene allernaauwkeurigste Tekening moet laaten aankomen; daar hy, in het Gebouw van het Panorama zelve het Tafereel moetende schilderen, de Natuur zelve volstrekt in geenen deele kan raadpleegen. Deze zo moeijelyke behandeling, gevoegd by de groote uitgebreidheid en rondte des Tafereels, 't welk de Schilder op den gewoonen afstand niet overzien kan, maaken ook de wyze van schilderen eenig in heur soort; daar het Tafereel, van naby, en dus buiten het waare oogpunt, beschouwd zynde, eene zonderlinge vertooning, van styl oploopende en ook weder zeer kromme lynen, oplevert, welke alle in een plat doek, dat volgends de regelen der doorzichtkunde, met een Landschap of Plaatselyk Gezicht, bemaald is, niet gevonden worden; waardoor het Panoramisch Tafereel, plat tegen een muur uitgespannen zynde, al deszelfs waarheid zoude verliezen, en een verward, schuin en scheef voor- | |
[pagina 34]
| |
komen zoude hebben, daar alle de voorwerpen, beelden, boomen, gebouwen en andere stoffagie, als uit de hoogte naar beneden zouden schynen te storten; en echter veroorzaakt deze wyze van schildering, uit het waare standpunt gezien zynde, het allerverbaazendst uitwerksel. En dan, wat is het, dat dit wonderlyk uitwerksel al verder te weeg brengt? Eene meesterlyke en naauwkeurige behandeling van het Penceel, welke in elk der voorwerpen, van naby beschouwd, doorstraalt; terwyl 'er de verw op de dagen zeer dik op ligt, en daardoor het voorkomen van Behangsel-schildering voor den geest brengt; verschillende daarin van de Tooneel-schildering, dat elk voorwerp naauwkeuriger en juister omgetrokken is; doch van gewoone Landschap-schildering, dat alles met een stoute hand en kloek penceel gemaald is, waardoor de kleinigheden, die op den behoorlyken afstand als zeer uitvoerig behandeld voorkomen, van naby gezien, al derzelver uitvoerigheid verliezen, en in, met kunstgevoel, fiks getrokkene trekken schynen te bestaan. Men zoude dus indedaad dit Pittoresk Kunstwerk ook tevens onder de Optische Werkstukken den eersten rang kunnen toewyzen, wyl het, even als de voorwerpen van den Conos-spiegel, twee wezenlyk onderscheiden voorwerpen aan het oog oplevert, daar het, uit een ander oogpunt, dan dat, waaruit het gezien moet worden, beschouwd zynde, eene verwarde meenigte van lynen voor den geest brengt, welke allen, even als by den Conos-spiegel, van een toppunt gezien zynde, zig tot een regelmaatig geheel samentrekken, en het Phenomen van de Stad Parys daarstellenGa naar voetnoot(*); waarlyk een wonderbeeld, het welk zodanig, als de beschouwer, door de Kunst gedwongen, genoodzaakt is zig hetzelve voor te stellen, in de daad niet aanwezig is; over welk Kunstverschynsel, en de wyze, waarop hetzelve de uitspraak van protagoras, dat de Mensch zelve de maatstaf aller dingen is, proefondervindelyk bewyst, nog veele wysgeerige aanmerkingen te maaken zouden zyn, byaldien het beperkt bestek ons niet noodzaakte, dezelve aan den nadenkenden Leezer over te laaten. |
|