Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de belegerings-werktuigen der ouden. Door Lucas Oling, te Leeuwarden.Wy begrypen onder de Werktuigen, welke oudtyds tot de Belegeringen gebruikt wierden, in het algemeen, alle de zulken, welke toenmaals de plaats van onze tegenwoordige Artillerie vervulden; dat is, waarmede men ten dien tyde dat geene zocht uit te werken, het welk thands, hoewel in een veel hoogeren graad, door de laatstgenoemden geschiedt. Men kan dezelve gevoeglyk in twee klassen verdeelen. Eenigen waren enkel tot verdeediging ingericht, gelyk de Galleryën, de Bedekkingen, Blinden, enz. Anderen, daarentegen, waren offensive werktuigen, gelyk de Katapulten en Ballisten, de zoogenaamde Schildpadden, beweegbaare Torens, enz. De aanvallende Krygstuigen werkten, of door voortwerping van zekere ligchaamen, of door herhaalde stooten van het werkruig zelve. - | |
[pagina 15]
| |
Tot de eersten, of Werptuigen, behooren de Katapulten en Ballisten; tot de laatsten de Storm-ram of Muurbreeker. De Werptuigen zyn, zonder eenigen twyffel, reeds van eene zeer oude vinding. Dezelve wierden, in het vervolg van tyd, door de Grieken tot eene groote volmaaktheid gebragt, en naderhand door de Romeinen nog meer verbeterd. De Katapulten en Ballisten dienden de toenmaalige oorlogvoerende Volkeren tot een zelfde gebruik, als waartoe tegenwoordig de Kanonnen, Mortieren, Houwitzers enz. gebruikt worden. Met de Ballisten slingerden zy allerhande en zomtyds verbaazend groote ligchaamen naar den vyand en in de belegerde Steden. Dit geschiedde dus boogswyze, maar met de Katapulten meer rechtlynig. Deeze laatsten bestonden uit zwaare koorden, van huiden, darmen, zenuwen en hairen van dieren te samen gevlogten, welke aan en tusschen twee evenwydig geplaatste balken, over een breede uitgeholde goot, bevestigd waren. In deeze goot wierd dat geene gelegd, wat voortgeschooten zoude worden. De dikke koorden kon men, gelyk ligt te begrypen is, wegens derzelver sterkte en stramheid, niet onmiddelyk en enkel met de handen te rug trekken en spannen; maar daartoe wierden Mechanische hulpmiddelen vereischt. Tot dat einde had men een zoort van Haspel of Windäs aan het Werptuig bevestigd, door middel van welke men de koord met een zwaaren yzeren haak te rug trok. Wierd nu de koord eensklaps losgelaaten, dan sprong dezelve wegens derzelver veerkracht te rug, en sloeg de in de goot zich bevindende ligchaamen met een verbaazende kracht en snelheid voort. Het onderstel, waarop dit Krygstuig rustede, had veel overeenkomst met de Affuiten der hedendaagsche Kanonnen; men kon hetzelve hoog en laag, en naar alle kanten willekeurig draajen en richten. Zelfs waren die geenen, welken men tot Veldtochten gebruikte, met raderen voorzien. - Dus vervulden de Katapulten bij de Ouden de plaats van onze tegenwoordige Kanonnen. De Ballisten waren byna van een zoortgelyk maakzel; alleen wierd de gevlogtene koord door eene in het rond draajende beweeging gespannen; namentlyk, in het midden der koorde was een sterke, naar het eind uitgeholde, en dus eenigzins naar een lepel gelykende paal | |
[pagina 16]
| |
vastgemaakt. Deeze lepel wierd ook door middel van een Windäs naar beneden of rugwaards getrokken, waar door de koorde te samen draaide en gespannen wierd. Leide men nu steenen of andere ligchaamen in deeze lepel, en liet de kracht, welke de koord spande, los, dan wierden deeze ligchaamen, met een verbaazend geweld en snelheid, boogswyze weggeslingerd, eveneens gelyk tegenwoordig de Bomben. - En zoo namen toenmaals de Ballisten de plaats in van de tegenwoordige Mortieren. Zoo wel de Katapulten als Ballisten waren van eene onderscheidene grootte, waarom ook derzelver uitwerking by den eenen meerder, by den anderen minder was. De groote Katapulten bragten boogswyze (dat is, wanneer dezelve niet horizontaal of regtlynig, maar min of meer in de hoogte gerigt wierden, zoo dat de voortgesmetene ligchaamen in de lucht een kromme lyn beschreeven) Pylen tot op een afstand van 4 Stadien, of ten naasten by 200 Rhynl. Roeden. Maar als dan was ook het vermogen der weggeworpene pylen zoo geweldig, dat dezelve alles, wat hen in den weg kwam, vernielden of doorboorden. Zelfs drongen ze in gemetzelde muuren; en balken van 12 voeten lengte, door de Katapulten voortgeschooten, vloogen met zulk een geweld weg, dat dezelve niet alleen door drie dubbel gevlogtene muuren drongen, maar nog bovendien zeer diep in den grond gejaagd wierden. Dezelve waren met yzeren spitzen gewapend, welke veeltyds een lengte van 3 voeten hadden, en met brandbaare en aangestokene stoffen omwikkeld waren, om daar mede de vyandelyke huizen, gebouwen of oorlogs-tuigen in den brand te steeken. - Dus waren dezelve, by de Ouden, dat, wat tegenwoordig by ons de gloeijende Kogels zyn. Kleine Katapulten gaf men den naam van Schorpioenen. Deezen bragten de Pylen wel niet zoo verre; hoewel men in staat was, om, op een tamelyken afstand, met dezelve een Man te gelyk met zyn schild en borstharnas te doorbooren. Nog een ander zoort van Katapulten noemde men Polybolon. Dit Werktuig wierd in eens met een groote menigte van pylen te gelyk opgevuld, met oogmerk om dezelve vervolgends by enkelen weg te schieten. Op deeze wyze hadden ook de Ouden reeds hunne gezwind-schoten. Nog een an- | |
[pagina 17]
| |
der zoort van Ballisten, de Onager, smeet de voortgeworpene ligchaamen naauwlyks half zoo verre, als gemeenlyk door de Ballisten geschiedde. Met de Ballisten schoot men meestentyds groote steenen, ook wel ontstookene brandstoffen, doode en reeds half vergaane ligchaamen van dieren en menschen in de belegerde Steden, om huizen en menschen te verpletteren, of daar door brand en ziekten te veroorzaaken. Ook deezen waren van eene verschillende grootte, en bragten daarom ook steenen of andere ligchaamen van onderscheidene grootte en zwaarte op zeer verschillende afstanden. Zomtyds wierp men te gelyk eene menigte van steenen op eenmaal; en het gewigt der weggeslingerde steenen klom van 10 tot 360 Ponden, en zomtyds nog hooger. - Het is in de daad ook opmerkelyk, dat het aantal van de Katapulten en Schorpioenen by de Ouden altoos veel grooter was dan het getal der Ballisten, even gelyk ook heden ten dage by de Artillerie het getal der Kanonnen dat der Mortieren zeer verre overtreft. Koning philippus had in zyn Arsenaal 150 Katapulten, en slechts 25 Ballisten. In Carthago vondt scipio, naar het bericht van den Geschiedschryver livius, 120 buitengewoon groote en 281 kleine Katapulten, beneffens een groot getal van Schorpioenen; doch niet meer dan 23 groote en 52 kleine Ballisten. En in de belegering van Jeruzalem zouden de Romeinen 300 Katapulten, en maar 40 Ballisten gebruikt hebben, met welken die ongelukkige Stad genoegzaam ten gronde toe is verwoest. Het gewigtigste Werktuig tot bedekking van de Arbeiders, byzonder wanneer dezelve de gragten opvulden, den grond slechteden, of ook wallen moesten opwerpen, was de zoogenaamde Schildpad, of het Stormdak. Dit Werktuig rustede op rollen, en kon naar begeeren verplaatst worden. Nog merkwaardiger, en zoo wel tot verdediging als tot den aanval gebruikelyk, waren de beweegbaare of Storm-Torens, welkers hoogte zomwylen verbaazend was. Dezelve rusteden eveneens op rollen, welke van binnen in de benedenste verdieping waren geplaatst, om des te minder van den vyand beschadigd te kunnen worden. Ten aanzien van derzelver hoogte wierden ze ingericht naar de hoogte van de Torens der belegerde Stad. Het voorste gedeelte was met steenen, of ook wel met yzeren plaaten be- | |
[pagina 18]
| |
dekt; zomwylen geschiedde dit ook aan de zyden. Het bovenste gedeelte was met ruuwe huiden tegen de brandpylen der vyanden bedekt. Een der hoogste Torens, waarvan wy by de Ouden vinden, was die, welken mithridates tegen Cycicum liet aanvoeren: dezelve was 100 Ellen hoog. Meestentyds hadden die Torens 10 verdiepingen, welke ieder door een gallery omringd wierden, waarop men den Toren geheel konde rondgaan. In de benedenste verdieping was de Muurbreeker, in de volgende waren het stormgereedschap, de ladders, valbruggen enz., en in de bovenste de Boogschutters en Werpspies-draagers, welke dus van boven op de belegerden en in de Stad schooten. Men bediende zich zomtyds ook by deeze Torens van een byzondere list, terwyl men namentlyk binnen in den grooten Toren nog een kleinderen verborg, welke door middel van schroeven en touwen naar boven kon getrokken worden, waardoor de Toren op eenmaal veel hooger wierd dan de vyandelyke muuren en verschanssingen, ten einde deeze laatsten des te gemakkelyker te kunnen bestormen. De uitvinding van deeze verplaatsbaare Krygstorens wordt aan eenige Konstenaars in Siciliën, ten tyde van den Tyran dionysius, toegeschreeven. Anderen houden polyidus, een beroemd Krygsbouwmeester uit Thessalien, onder de regeering van philippus, Koning van Macedoniën, voor den eersten uitvinder. Doch diodorus van Siciliën spreekt reeds van zulke Torens, ten tyde van dionysius den Ouden. Een zoodanig Krygstuig van eene verbaazende grootte was de Helepolis. De groote Stadveröveraar demetrius, Zoon van antigonus, zou daarvan de uitvinder zyn. Volgends het bericht van vitruvius, zou dezelve 125 voeten hoog en 60 voeten breed zyn geweest. Deeze Toren was met een stormdak, eveneens gelyk de Muurbreekers, voorzien, doch veel grooter en werkzaamer; door touwen en raderen wierd dezelve bewoogen, waarby te gelyk nog andere onderscheidene kleine Werktuigen waren aangebragt, om groote steenklompen en andere schadelyke dingen daar mede weg te slingeren. Tot deeze Belegerings- en Verdedigings-werktuigen behoort ook nog de Sambuca van vegetius, het welk een aan de beweegbaare Torens aangebragte Valbrug was, welke tegen den muur wierd aangeleid, om daar | |
[pagina 19]
| |
over met te meerder gemak de Stad te beklimmen: verder nog de Tolleno, zynde een, aan het boveneind van een loodrecht opgerichten balk, aangebragte en in evenwigt zweevende dwarsbalk, welke eveneens gelyk een Wip, door middel van katrollen en touwen, op en neder kon bewoogen worden, om daar mede, of, een aan het eind van denzelven bevestigde groote mand vol soldaaten op den muur te ligten, of ook om een schip van de belegerden daar mede te grypen, in de hoogte te heffen, en als dan hetzelve door eenen val te doen verzinken. De groote Muurbreeker was eene met een lange staalen punt voorziene As of Boom, welke op verschillende wyzen wierd rondgedraaid, om de vyandelyke muuren te doorbooren. In de belegering van Delium bedienden de Beötiers zich van een zeer zonderling middel, waar door dezelve hoofdzakelyk die Vesting veroverden. Het bestond namentlyk uit een lang stuk hout, naar de lengte in het midden doorgesneeden, vervolgends uitgehold, en als dan wederom te samen gehegt, waardoor het eveneens gelyk een fluit, of liever blaaspyp, wierd. Aan het eene eind van hetzelve bevond zich een zeer lange buis van yzer, alwaar vooraan een ketel hing, zoo dat, wanneer men sterk in het ander eind van de pyp blies, de wind van daar, door de engere yzeren buis, naar den in kettingen hangenden ketel ging en het in denzeven zich bevindende Vuurtuig, 't welk uit pik, koolen en zwavel bestond, in volle vlam zettede. Dit zeldzaam Krygstuig wierd op een Wagen geplaatst en zoo aan den wal gebragt, ter plaatze alwaar dezelve meest uit paalen en ander houtwerk bestond; en door middel van groote blaasbalgen bragt men het Vuurtuig, met alles wat zich in deszelfs omtrek bevond, in vollen gloed. De bezetting, hier door verschrikt, nam de vlucht, en gaf dus den belegeraaren gelegenheid tot een vryën ingang in de Stad. Wat den Storm-ram of Muurbreeker aangaat, dezelve wierd onder het stormdak of opgehangen, en dus als zweevend bewoogen, of ook op rollen geleid, op welke dezelve voor- en agterwaards kon getrokken worden. Hier van daan het onderscheid tusschen den zweevenden Ram (Aries pensilis) en den rollenden Ram (Aries versatilis). De Ram zelve bestond in het algemeen uit een stuk Eikenhout, welk aan het eene eind met een | |
[pagina 20]
| |
groot massief stuk yzer gewapend was; dit stuk had gewoonlyk de gedaante van een Ramshoofd. De gewoone lengte van den geheelen Storm-ram was, volgens vitruvius, 50 voeten. Doch men heeft in de Geschiedenissen menigvuldige voorbeelden van Muurbreekers, die zeer veel grooter waren. De twee Stormrammen van demetrius, in de belegering van Rhodes, hadden ieder 120, en die van agetor van Bysantium, welken hero, en volgens hem vitruvius, beschryft, 106 voeten lengte. Schoon juist wel niet van zoodanig een lengte, maar echter van een buitengewoone grootte, was de Ram, welken vespasianus in den Joodschen Oorlog, naar de beschryving van josephus, gebruikte. Dezelve had zulk een onguur hoofdstuk, dat het aan het benedengedeelte vereischte tegengewigt 1500 Talenten, of omtrend 187,500 Ponden, bedroeg. Om deezen Ram van de eene naar de andere plaats te vervoeren, wierden 150 paaren Ossen vereischt, en tot het daadelyk gebruik van dit Krygstuig waren 1500 Menschen noodig. Dit laatste getal heeft tot de tegenwerping aanleiding gegeeven, dat zoo veel Menschen by de Machiene noch geplaatst konden worden, noch onder het Stormdak, het welk naar evenredigheid niet groot was, genoegzaame ruimte hadden. Doch misschien werkten eensdeels zoo veele manschappen niet op eenmaal aan dezelve, maar losten elkander beurtelings af; anderdeels wierd de beweeging van den Ram door middel van touwen verricht, die aan denzelven waren vastgemaakt, en aan welken, agterwaards de Schildpad, de op een aanmerkelyken afstand geplaatste Soldaaten trokken. Hier door liet zich gemakkelyk een zoodanige schikking maaken, dat niet slechts 1500, maar nog veel meer manschappen hunne krachten te gelyk konden aanwenden. Zomtyds was ook het hoofd van den Muurbreeker met een of meer spitzen voorzien, waar mede men tusschen de voegen der steenen zocht in te dringen; even gelyk men met de afgeronde hoofdstukken het oogmerk had, om de steenen zelve, welke zomwylen zeer groot waren, te verbryzelen, en den geheelen muur te doen daveren. In de daad was de uitwerking van dit Krygstuig verbaazend, gelyk men zulks ook uit de bovengemelde beschryving van josephus kan afneemen. Plinius gelooft, dat de Muurbreekers reeds in de Belege- | |
[pagina 21]
| |
ring van Troien gebruikt zyn, en dat zulks gelegenheid tot het Verdichtzel van het door epeus vervaardigde houten Paard heeft gegeeven; gelyk het ook by de Grieken zeer gewoon was, om den oorsprong van elke uitvinding in een Fabel te hullen. Vitruvius zegt met meer waarschynlykheid, dat de Carthageniensers den Storm-ram geduurende de Belegering van Gades - het tegenwoordige Cadix - uitgevonden hebben. Dit schynt voor 't overige zeker te zyn, dat de Grieken hunne beste Belegerings-werktuigen in de Peloponesische Oorlogen uitgevonden, en dat de Romeinen dezelve in volgende tyden van de Grieken verkreegen hebben.Ga naar voetnoot(*) |
|