| |
De landmans dochter.
Eene treffende Geschiedenis.
(Uit het Engelsch.)
Ik behoor tot die ouderwetsche Lieden, die de gewoonte hebben, om de verfrissende schoonheid van een Zomermorgenstond, als ik op het land ben, te gaan smaaken. Op zekeren morgen dit genoegen genietende, werd myne aandagt getrokken, door op een zo vroeg uur eene Jongedochter te zien, zeer net gekleed. Zy liep met een snellen tred, en keek dikwerf om, met een gelaat, 't welk genoegzaam aanduidde, dat zy vreesde vervolgd te worden. Haare gestalte was fraai, en ik giste dat zy schoon was, schoon ik zulks door den afstand niet kon bepaalen. Alles wekte myne nieuwsgierigheid op; het vroege morgen-uur, haar verhaaste tred, haar gestadig omzien, alles deedt my vaststellen, dat zy vreesde nagezet en ingehaald te zullen worden.
Schoon nog niet ontbeeten hebbende, besloot ik het voorwerp van myne opmerking te volgen. Schoon zy zomtyds een oogenblik stilstondt, als niet weetende welken weg in te slaan, ging zy in 't einde, als geheel afgemat, onder eene haag zitten. Haar hoed wegschuivende, zag ik een der schoonste aangezigten, welke myn oog immer aanschouwde. Haare handen met driftvervoering zamenslaande, en de oogen ten Hemel heffende, borst zy uit in een vloed van traanen, en scheen eene dankzegging uit te boezemen, wegens een ontkomen gevaar.
In droefheid is iets zo heiligs, dat elk Mensch van gevoel het zal vermyden zich in te dringen in eene plaats, waar deeze zich te haarer ontlastinge vervoegt. Ik ontdekte, egter, dat de plaats, door haar gekoozen, niet veilig was; dewyl de Hooiverzamelaars zich na een hoek des lands begeeven hadden om te ontbyten, en deezen mogelyk, by hunne wederkomst, haar op eene onvoegelyke wyze mogten behandelen. De bladeren van de haag, die ons van elkander scheidde, wegschuivende, sprak ik haar aan op eene wyze, die haar moest overtuigen, dat ik den staat van treurigheid, waarin zy gedompeld lag, ontdekt had. Ik gaf haar
| |
| |
te verstaan, dat ik de Vader was van een talryk Gezin, en boodt met allen ernst my tot haaren helper aan.
‘Ach, Mynheer!’ sprak zy, met traanen, die de ontsteltenis van haar hart my op nieuw te kennen gaven, ‘verschaf my dan een middel om veilig by myne Vrienden te komen. Myn Vader is een agtenswaardig Landman, en zal u voor dit vriendschapsbetoon duizendmaal dank vergelden.’ - Onmiddelyk beloofde ik haar de verzogte gunst te zullen betoonen; maar verzogt haar, my te vergezellen na myn Buitenverblyf, by myne Vrouw: wanneer zy, met een onbeschryfbaar betoon van onschuld, my verzogt, dat het my niet mogt belgen, als zy voluit weigerde met my na myn Huis te gaan. - ‘Het zal,’ sprak zy op een afgebroken toon, ‘u mogelyk ondankbaar voorkomen, dat ik zulks weiger: indien gy nogthans wist hoe zeer ik bedroogen ben, gy zoudt het my niet euvel duiden, dat ik niet andermaal op schoone woorden vertrouw!’ - Onder dit spreeken tradt eene der hooijende Vrouwen toe, die een zeer gunstig voorkomen hadt. Ik verzogt haar by deeze Jongedochter te blyven tot ik wederkeerde, beloovende haar zo veel gelds te gaan haalen, als genoegzaam zou weezen om onmiddelyk tot haare Familie weder te keeren.
Nieuwsgierigheid en medelyden hadden my geheel met haar ingenomen; en ik bedagt, dat ik haar een weezenlyken dienst zou doen, als ik derwaards wederkeerde, vergezeld door myne Egtgenoote, wier zagtaartig voorkomen ik vaststelde dat de Jongedochter zou beweegen om haar als eene Vriendin aan te zien. Ik ontmoette myne louisa met onze Kinderen, omtrent een halve myl van de plaats, waar ik de verlegene verlaaten had. Door haar en myne Kinderen vergezeld, keerde ik terstond terug, en haalde haar zonder veel moeite over, om het aanbod van my en myne Vrouwe te aanvaarden. Het ontbyt werd opgezet, toen wy ten Buitenverblyve kwamen; doch wy konden haar niet overhaalen om iets te eeten; dan, op het oogenblik dat de Bedienden de kamer verlaaten hadden, verzogt zy verlof om de laatste voorvallen haars leevens ons te mogen mededeelen.
Zy ving dus aan. ‘Ik berigtte u, ¡Mynheer! dat myn Vader een agtenswaardig Landman was, toen gy my eerst uwe hulpe aanboodt, om welke te aanvaarden ik door schrik onbekwaam was: want zo bedroogen als ik was, door betuigingen van myne eigene Sexe, kunt gy het niet vreemd vinden, dat ik vreesde dergelyk een bedrog van de uwe te ondervinden. Het Landgoed, 't welk myn Vader bewoont, ligt omtrent drie mylen van Brighton; en het gezelschap, zich daar verlustigende, reedt dikwyls by ons Landverblyf om. Het is omtrent twee jaaren geleden, dat een rydtuig, waarin zich eene oude Dame met haare twee Dochters be- | |
| |
vondt, om ver viel by ons huis. Myn Vader, aangedreeven door Menschlievenheid, snelde toe, om die gevallenen alle mogelyke hulpe toe te brengen; myne Moeder volgde hem, en stondt 'er op, dat de Dames in ons huis eenige verfrissing zouden neemen. Geene was bezeerd; doch alle scheenen zy deerlyk ontsteld. De aanbieding myner Moeder werd beleefdlyk aanvaard; en, daar het omtrent den middag was, lieten zy zich gereedlyk overhaalen om by ons te eeten en het overige van den dag te slyten.
Noch myn Vader, noch myne Moeder vonden veel behaagen in het gedrag der twee Jongejuffrouwen, dewyl zy het te vrypostig hielden voor Meisjes van die jaaren; doch 'er was iets zo inneemends in het voorkomen en de zeden der Moeder, dat wy allen haar hielden voor de beminnenswaardigste Vrouw ter wereld.
Den volgenden dag kwam Mevrouw anderson (zo was onze nieuwe kennis geheeten) ten onzen huize, niet vergezeld door haare Dochters, en wenschte, in myn byweezen, myne Moeder geluk met een Kind, zo gevoelig voor de verpligtingen, welke het aan zyne Ouderen hadt. ‘Wat my betreft,’ zeide deeze indringende Vrouw, met een schynbaar leedweezen op haar gelaat, ‘ik ben eene der ongelukkigste Moeders op deeze wereld: want myn dierbaare Generaal anderson heeft, in eene onbedagte vlaag van Vaderlyke liefde, by zyn uitersten wil, myne Dochters meesteressen gemaakt van haare eigene goederen; en schoon ik hoop dat 'er niets verkeerds in haare harten huisveste, grieven zy my dag aan dag, door mangel van een behoorelyk ontzagbetoon aan haare Moeder.’ Dit gezegd hebbende, borst zy uit in een vloed van traanen. Ik was op het gezigt daarvan zo aangedaan, dat ik de myne niet kon wederhouden.
‘Beminnelyke gevoeligheid!’ riep zy uit, my na haar toe trekkende en aan haar boezem drukkende. ‘Ach! hoe zeer benyd ik uwe Moeder zulk een schat! - maar de Godsdienst leert ons. te vrede te weezen met het deel, 't welk wy ontvangen hebben.’
Het zou my onmogelyk weezen, en ook niet voegen, de helft op te haalen van de lofspraaken, welke zy over my en myne Ouders uitboezemde. Eindelyk verzogt ik haar op te houden, om my niet groots te maaken. In 't kort, naa den tyd dat zy het ongeluk gehad hadt van by ons huis om te vallen, kwam zy ons veelvuldige maalen bezoeken. Schoon zy herhaalde keeren verzogt hadt, dat myne Ouders wilden toestaan, dat ik voor eenigen tyd met haar na Londen zou gaan, verzogt zy my nimmer om haar te bezoeken op haar digt by gelegen Buitenverblyf: dit kwam my vreemd voor,
| |
| |
te meer daar zy geregeld twee of drie maalen ter week by ons kwam thee drinken.
Naardemaal ik een eenig Kind was, hadden myne Ouders my op een Kostschool te Lewes besteld. Dikwyls had ik myn Vader verzogt, my op de Pianoforte te laaten leeren speelen. Mevrouw anderson, my eens hoorende zingen, boodt aan, den Meester te zullen betaalen, en verwierf in 't einde myns Vaders toestemming, dat ik my op dit speeltuig zou oefenen.
Het is my onmogelyk te beschryven welk eene genegenheid ik voor haar opvatte, en ik verbeeldde my, dat haare Dochters zeer slegt moesten weezen, als die dus eene Moeder zo slegt bejegenden. Wanneer de tyd kwam dat zy weder na Londen stondt te keeren, deedt my dit zo zeer aan, alsof ik van 't geen my dierbaarst was moest scheiden. Zy schreef my herhaalde keeren uit Londen, en haare brieven waren opgevuld met de tederste betuigingen van toegenegenheid. Geene Moeder zou deeze sterker hebben kunnen uitdrukken. Te vergeefs hield ik by mynen Vader aan, om toe te stemmen dat ik eene maand of twee te Londen by haar zou doorbrengen.
Het volgend jaar kwam zy weder te Brighton; zieklyk was haar voorkomen; nogthans waren, zo zy verhaalde, haare Dochters na Schotland een reisje gaan doen, haar in dien zwaklyken staat alleen laatende. Naardemaal myns Vaders grootste zwaarigheid, om my na Londen te laaten gaan, ontstaande uit zyn afkeer van de beide Dochters, nu uit den weg geruimd was, weigerde hy het aanzoek van Mevrouw anderson niet langer; en ik vergezelde haar Stadwaards, nu omtrent zes weeken geleden; dewyl zy voorgaf, dat de aankomst van eenige Vrienden haar derwaards riep.
Voor dat wy het Land verlieten, hadt zy in een en ander gesprek my onder 't oog gebragt, dat myne houding jegens de Heeren te bedwongen was; en geduurende onze reis gaf zy my verscheide lessen omtrent de wyze, op welke zy oordeelde dat ik my moest gedraagen. Het zou naar dwaasheid gelyken, indien ik hier ophaalde de helft van de beuzelpraat, waarmede zy my onderhieldt, omtrent myn volgende leevenslot: maar zy verzekerde my, dat ik ten haaren huize Lieden van het eerste fatsoen zou aantreffen; en dat het myne schuld zou weezen, als ik de hand van eenigen Edelman niet verwierf, om diens Egtgenoote te worden.
By myne aankomst werd ik gebragt by twee Jongejuffrouwen, die, naar 't zeggen van Mevrouw anderson, by haar in de kost besteld waren. Ik kon niet nalaaten het vreemd te vinden, dat de Weduwe van een Generaal zodanig iets ten middel van bestaan by de hand moest neemen.
| |
| |
Doch zy behaagden my beter dan de Jongejuffrouwen anderson, die ik vernam dat nog eenigen tyd zouden uitblyven. 's Avonds kwamen 'er twee of drie Heeren, die een Vriendenbezoek scheenen af te leggen. - Een deezer hadt zo zeer zyne aandagt op my gevestigd, dat het my eene verlegenheid, onmogelyk voor my te beschryven, veroorzaakte. Mevrouw anderson, dit bemerkende, verzogt dien Heer te bedenken, dat ik aan zulke oplettenheden ongewoon en een eenvoudig Kind was.
Schoon ik te Lewes eenig dansen geleerd hadt, zondt men, 's daags naa myne aankomst in de Stad, om een Dansmeester voor my. Ik stond versteld over de betuigingen, welke hy omtrent myne Persoon maakte, en die my nog walglyker voorkwamen dan die ik 's avonds te vooren gehoord had. - Geen der kleederen, welke ik van het Land had medegebragt, oordeelde men genoeg naar de mode, om 'er mede in de Stad te verschynen; in het verloop van ééne week was myne persoon zodanig van gedaante veranderd, dat myne naaste Vrienden my niet gekend zouden hebben.
Staande dien tyd had ik Lord clifton niet gezien; - zo was de Heer geheeten, die my den eersten avond in zulk eene verlegenheid bragt, door zyne vervoegingen mywaards. Wederkomende, verklaarde hy, dat hy ongelukkig geweest was geduurende die lange afweezigheid, en prees zeer de veranderingen, die Mevrouw anderson in myn voorkomen gemaakt hadt. Hy boodt haar daarop een Ring, en my een paar Brazeletten, met diamanten omzet, aan, welke hy my verzogt om zynentwil te draagen. Op myn zeggen, dat myne Ouders nooit zouden gedoogen, dat ik eenig geschenk van een Heer aannam, betuigde hy zich verzekerd te houden, dat myne Ouders dat verbod tot zyn Persoon niet zouden uitstrekken; ‘want, myne dierbaarste charlotte,’ voegde hy 'er nevens, ‘schoon zulks eene verhaaste verklaaring schyne, van u is het, dat ik al het geluk myns volgenden leevens verwagt!’
Terwyl ik vol verwondering na deeze onverwagte verklaaring luisterde, was Mevrouw anderson ter kamer uitgesloopen; en toen ik omzag, om haar te onderhouden over de onvoegelykheid om dit geschenk van dien Heer te ontvangen, had ik het ongenoegen van te ontdekken, dat wy alleen gelaaten waren. - Hy verhaalde my daarop, dat hy, in den voorleden Zomer, my te Brighton gezien hadt; dat ik den diepsten indruk op zyn hart maakte; doch dat hy geschroomd hadt zich by myn Vader te vervoegen, uit vreeze dat die het noodig zou oordeelen den Graaf des te onderhouden; met byvoeging, dat hy grootendeels van zyn Vader afhing, en dus niets wilde onderneemen, strydig met diens oogmerken. ‘Maar,’ voegde hy 'er nevens, ‘myn dier- | |
| |
baare Engel! ik vind dat myne drift buiten myne magt is om te beteugelen; en indien gy uwe toestemming niet wilt geeven, dat wy een heimlyk Huwelyk aangaan, zult gy voor altoos myn rust en vrede stooren!’ - Dit, Mynheer, is slegts een klein gedeelte van ons onderhoud; en op myne verklaaring, dat ik nooit zonder toestemming myns Vaders zou trouwen, wierp hy zich, in alle de vervoeringen van wanhoop, op den grond neder, en borst uit in een vloed van traanen.
Mevrouw anderson kwam op dit gerugt ter kamer in, - beschuldigde my van ondankbaarheid en grilligheid: zy beschreef de deugden en goede hoedanigheden van Lord clifton met zo gloeiende kleuren, dat ik hem beloofde, binnen één week, hem een stellig antwoord te zullen geeven. - Staande dien tyd kwam Lord clifton dagelyks ten huize myns verblyfs, en zyn onderhoud was zeer kiesch. Met één woord, hy maakte zulk een indruk op myn niets kwaads denkend harte, dat ik niet kon nalaaten hem de blykbaarste tekens van myne toegenegenheid te geeven. - Steeds, egter, voelde ik een wederzin in het doen van zulk een belangryken stap als het Huwelyk, zonder hun raad te pleegen, die regt hadden myne keuze te bestuuren: maar deeze zwaarigheden zogt myn welspreekende Minnaar dagelyks te verminderen, door het geluk te schilderen, 't welk hun deel zou weezen, als hy my openlyk voor zyne Egtgenoote verklaarde.
De fraaiste kleederen werden gereed gemaakt, om my tot Bruidskleederen te dienen; en dewyl zyne Lordschap in een zwakken staat van gezondheid was, beslooten wy onmiddelyk na Lissabon te vertrekken, wanneer wy wisten dit veilig van wegen de Franschen te kunnen doen. Schoon het voor my niet ongewoon was met lieden van eenig aanzien te verkeeren, haalde geen der geenen, ooit door my gezien, in kieschheid en gevoeligheid, by die, welke myn Minnaar bezat. In de daad, ik zag hem aan als zo veel boven hun uitsteekende, dat myne tederheid met eene soort van eerbied gemengd was.
Hoewel Mevrouw anderson veele Avondpartyen hadt, mengden wy ons zeldzaam in die leevendige vrolykheid; dewyl Lord clifton verklaarde, geen zin te hebben in deeze soort van gezelschappen; en hy besteedde dien tyd altoos om my te vermaaken met het voorleezen uit een en ander onderhoudend Boek. De Schryvers, door hem uitgekoozen, waren veelal de zodanigen, die over de Liefde in den wegsleependsten styl schreeven, en strekten, om de deugdzaame beginzels, in myn hart met zo veel zorgvuldigheids gezaaid en aangekweekt, te ondermynen. Steeds was zyn gedrag mywaards teder en vol ontzags: nimmer nam hy grooter vryheid dan dat hy myne hand kuschte. Eéns, 't is waar, scheen hy
| |
| |
zyne voorzigtigheid te vergeeten: zich uitlaatende over de bekoorelykheden der Liefde, belachte hy de dwaasheid der Huwelyksbanden. Doch, ontdekkende dat hy daardoor ongerustheden by my verwekt hadt, verzekerde hy my, dit alles boertende gezegd en niet gemeend te hebben; my betuigende, dat hy myne deugdzaame beginzels vereerde, en niet twyfelde, of hy zou my als Mevrouw clifton, zelfs vóór zyns Vaders dood, doen erkennen; daar hy reeds een vertrouwd Bloedverwant van zyn beoogd Huwelyk verstendigd, en deeze beloofd hadt al zyn invloed by den Graaf te zullen doen gelden.
Mevrouw andersons genegenheid mywaards scheen toe te neemen met het naderen van den tyd dat, wy van elkander stonden te scheiden: want wy zouden haar huis verlaaten, zo ras de Huwelyksplegtigheid voltrokken was. De dag van morgen zou die geweest zyn, welke al de hoop van geluk voor myn volgend leeven stondt te bepaalen.
Van den tyd af dat ik eenige gemeenzaamheid kreeg in het huis van Mevrouw anderson, had ik opgemerkt, dat eene der Dienstboden my altoos met een oog aanzag, waarin medelyden te leezen stondt, en my dagt dat zy eene gelegenheid zogt om my alleen te spreeken; doch deeze kreeg zy nimmer. - Ik sliep op een klein kamertje, om in 't welk te komen, ik het slaapvertrek van Mevrouw door moest; 'er was een grendel aan den buitenkant; en eens, haar nog iets begeerende te zeggen, naa dat ik in myne slaapkamer was, stond ik versteld my opgeslooten te vinden. Ik klopte, maar kreeg geen gehoor; waaruit ik besloot, dat zy reeds sliep. Myn hoofd was zo vol van het op handen zynde Huwelyk, dat ik 'er den volgenden morgen niet weder om dagt.
Gister avond na bed gaande, was myn geest zeer nedergeslaagen. Mevrouw anderson bevondt zich, naar gewoonte, by my, en bleef tot ik bykans ontkleed was. Zo als zy op 't punt stondt om my te verlaaten, kwam de Meid, wier gelaat my zo dikwyls getroffen hadt, in de kamer, en, het nagtlicht op den schoorsteenmantel zettende, gaf zy my een veelbeduidenden oogwenk na het bedde gekeerd. Duizend ontrustende denkbeelden zwierven om in mynen geest, toen ik my alleen bevond. Ik knielde. Ik bad. Myne bekommernissen scheenen te bedaaren. Ik naderde het bed, ligtte de dekens op, en zag 'er niets om my te ontstellen. Ik begon te denken, dat ik my door ydele denkbeelden had laaten vervaaren: ik doorzogt de dekens nader, en ontdekte hoe zeer ik op den rand myns verderfs stond, wanneer ik den Brief in handen kreeg, door dit Meisje geschreeven. En om u, Mynheer! daar van een denkbeeld te geeven, verzoek ik u de moeite te neemen om deezen Brief te leezen.
| |
| |
An Mis charlot.
Maddam.
Zeeder gy in dut huys geweest syt heb ik gepogt u te sprekke, maar dat boos kreatuer van myn elende heeft noit toegelate dat wy aleen waere - maar, schon zy my bedurven hebbe, kan ik 't niet dulde te hore haar snode prakteyke in u te doen gelove dat gy zal gan troue met een Lort. O myn lieve jonge Juffer, gy zal troue, maar al in schyn; al is dar toe gereet. Gy zal Mi-ladi hiete, maar bedurve worde as ik. Maar, wees niet bekommert - God zel in syn barmhartighyt u vrinde verwekke. De oute Jessebelle, zo hiete wy haar, zel haar nagtvermakken neme, en ik zel komme as gy gereet wil syn om uw uyt u kooy te late en dan kont gy na u vrinde lope. Tot u onderigd. Ik ben
peggy wood.
Het is my onmogelyk, Mynheer! u de verschriklykheid te beschryven van myne aandoeningen, op het leezen van deezen zo slegt geschreeven Brief, duidelyk genoeg, evenwel, om my te overtuigen, dat myn verderf onvermydelyk was, indien ik niet ontsnapte. Oogenbliklyk kleedde ik my aan; het eenvoudigste kleed neemende, dat ik by my had. Ik beval my aan de hoede des alvermogenden Beschermers. Naa omtrent twee uuren in een staat van angstvolle verwagting gesleeten te hebben, zag ik myne verloster de deur openen. Zy hieldt haare schoenen in haare hand, en beduidde my, dezelfde voorzorg te neemen; doch sprak geen enkel woord. Door de kamer van de verfoeilyke Mevrouw anderson gaande, zag ik een der Dienstboden in een stoel slaapende. Myne verloster bragt my op een kamertje boven aan den trap; zy hadt den grendel zorgvuldig geschooven op het kamertje door my verlaaten. Zy ging na beneden, om te zien of men haar ook noodig hadt. - Myn toestand was, tot den tyd haars wederkomsts, verschriklyker, dan men zich kan verbeelden. Ik hoorde een vreeslyk geraas in het huis, en stond verbaasd dit voorheen nooit bemerkt te hebben, niet bedenkende op welk een afstand men my myn nagtverblyf gegeeven hadt. - Naa meer dan een half uur wagtens, kwam peggy tot my, met de aangenaame tyding, dat alles goed en bezorgd was: want haare Meesteres, berigtte zy my, was volstrekt dronken, en zou welhaast te bedde moeten gedraagen worden. Ik vernam toen, dat ik zes weeken lang my bevonden had in een der slegtste Huizen van geheel Londen; dat de Wagen voorleden jaar by ons huis met voordagt omviel, dewyl Lord clifton ongelukkig op my verliefd geworden was, en duizend Guinjes aan Mevrouw anderson beloofd hadt, indien zy kon bewer- | |
| |
ken om my onder haare bezorging te krygen. De Godsdienstige wyze, op welke ik opgevoed was, verzekerde haar, dat ik nooit het oor zou leenen aan eenige voorslagen van eenen
slegten aart; hierom hadt men beraamd, dat hy my in stilte zou trouwen. Zyns Lordschaps kuegt zou de gewaande trouwplegtigheid verrigten; en deeze hadt gelukkig peggy wood tot zyne vertrouwde gekoozen. Deeze ongelukkige Meid was op het land gehuurd, en men hadt de wreedste kunstenaaryen op haar in 't werk gesteld, voor dat zy ter ondeugende leevenswyze was ingelyfd; zy hadt haare eer verlooren; haare vrienden weigerden haar weder aan te neemen; en zy was in een staat van afhanglykheid van een schepzel, 't geen zy veragtte.
Het was omtrent vyf uuren in den morgenstond, eer het gezelschap scheidde. In 't eerst beraamden wy, dat peggy my in myne vlugt zou vergezellen; maar het ongebonden leeven, tot welk zy genoodzaakt geworden was, hadt haare lichaamsgesteltenis zo bedorven, dat zy de vermoeienis van het loopen niet kon verdraagen. - Hoe zeer ik my verheugde over het denkbeeld van myne vryheid te zullen verkrygen, kon ik van myne verloster geen afscheid neemen, zonder duizend vreezen, dat zy verdagt zou gehouden worden van myne ontkoming begunstigd te hebben. Zy zelve scheen daar voor niet zeer beducht. Maar dewyl zy even zeer eene vreemdelinge in Londen was als ik zelve, kon zy my niet zeggen welk een weg my te neemen stondt. - De goede Voorzienigheid geleidde myne schreeden; en myn gevoelig hart erkent de goedheid, door u aan my betoond; en ik vlei my met het opbeurend denkbeeld, dat gy, ter voltooijing van dit my verlossend aangevangen werk, my wel zult willen onderrigten, hoe ik best en veiligst tot myne Vrienden zal kunnen wederkeeren.’
(Het Vervolg en Slot hiernaa.) |
|