hy, ‘welk eene vermeerdering van verkleefdheid moet de godlyke verkiezing, waardoor de Eerste Consul, [thans gekroonde Keizer van 't Fransche Keizerryk] en dat op zulk eene uitsteekende wyze, ter vervulling dezer voorzegging beschikt is, den Geestelyken, den Geloovigen, den Franschen, jegens deszelfs persoon niet inboezemen? Welk eene vermeerdering van iever moet deze dierbaare verkiezing in het hart van Bonaparte zelven niet ontsteeken, om de verhevene beschikkingen, waartoe de hemel hem, ten welweezen van het Fransche volk en het menschelyke geslacht, geroepen heeft, waardiglyk te vervullen?’ - In dien geest is ook de Opdracht van dit Boek aan den Eersten Consul, en de geheele toepassing van Daniël's Godspraaken op de Fransche Omwenteling, gesteld.
Het vierde Beest, aan Daniël Hoofdst. VII. vertoond, zal ons het Roomsche Ryk voorstellen. De tien hoornen verbeelden dan de tien Volken, welken dat Ryk verbryzeld hebben; terwyl de kleine hoorn, of nieuwe macht, die zich uit 't midden der tien hoornen verheft, eene afbeelding is van de Oppermachtigheid des Franschen Volks. De Rechten van den Mensch, die, onder den naam van Vryheid en Gelykheid, de twee groote grondbeginselen, de twee leidsvrouwen of bestierders der Omwenteling uitmaakten, zyn vertoond door de twee menschenoogen, die de nieuwe hoorn had. Het gedruisch der hoogdraavende taal, die de gemelde hoorn voerde, ziet op de welspreekendheid en de verhevene redevoeringen, die in de onderscheidene tydvakken der Omwenteling zoo gemeen waren; als ook op de buitengewoone uitvindingen, die dezelve verzelden, de telegraphen, luchtschaalen, de requisitien van menschen en benoodigdheden, de assignaaten, de eenheid van maaten, enz. De krygsdaden der Omwending worden hier ook beschreeven, de oorlog tegen de Koningen, met voorspoedigen uitslag, gevoerd, en wel byzonder, de onherstelbaare vernedering van drie Koningen der Franken, der Bourgondiers en der Lombarden, afgebeeld door drie afgerukte hoornen; de oorlog tegen den Godsdienst en de Kerk; de poogingen, om, door middel van een nieuwen Almanak, de dierbaare tydstippen van den Godsdienst, en zelfs de tydrekening der Christenen, in vergetelheid te brengen; de bekeering van de nieuwe Macht door tusschenkomst der hooge Godheid, die aan den