Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReizen door de Staaten van Noord-Amerika, en de Provincien van Opper- en Neder-Canada, in de Jaaren 1795-1797 ondernomen door Isaak Weld Junior; naar den derden Druk, uit het Engelsch vertaald, door S. van Hoek. Met Plaaten en Kaarten. IIIde en laatste Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn. In gr. 8vo. 340 blz.Nogmaals, en voor de laatste keerGa naar voetnoot(*), gaan wy den Reiziger weld vergezellen op eene Reis, die, hoe vol teleurstellingen ook voor dien Heer, ons niet teleurstelt in het bekomen van narigten, te wagten van een Tocht in schaars bezogte en nog min voldoenend | |
[pagina 594]
| |
beschreevene oorden. Wy zullen, op denzelfden voet als voorheen, kortlyk den inhoud opgeeven, met de overneeming van het een en ander zonderlings of treffends. Het District Malden, waar wy den Heer weld lieten, wordt by den aanvange van den XXXIII Brief beschreeven. In de geschillen tusschen de Engelschen en de Staaten van Noord-America te dier plaatze, straalt weld's gezindheid voor de eerstgemelden met de kennelykste trekken door, en geeft hy een allerongunstigst berigt van het Noord-Americaansch Krygsvolk in die streeken. De Stad Detroit, omtrent voor twee derde gedeelte door Lieden van Fransche herkomst bewoond, wordt in derzelver bestaan beschreeven. Naa veel overweegens, ten opzigte van den terugweg na Philadelphia, viel de keuze om dien langs Presque Isle te neemen. Dan hy verlaat dien oord niet, zonder ons veele en zeer belangryke narigten, in den XXXIV Brieve, mede te deelen, en de onderscheide wyzen, waarop de Engelschen en Noord-Americaanen met de Indiaansche Volken handelen, in het breede en ten voordeele der Engelschen te ontvouwen. De volgende Brief bestemt weld tot het mededeelen zyner Aanmerkingen, over het Character, de Zeden, de Gewoonten, de persooneele en verstandlyke hoedanigheden der Indiaanen. Wy kunnen ons tot de opgave der veelvuldige byzonderheden niet in-, maar niet nalaaten, deezen Brief den liefhebberen der Menschkunde aan te pryzen. De daar in gevolgte Geschiedenis van joseph brandt, een Krygsopperhoofd van de Natie der Mohawks, is zo treffend als zonderling, en toont de weinige uitwerking, welke de opvoeding, tot zedebetering, ten opzigte van de wraak over de vyanden, op hun hebbe. - Wegens de vrugt der poogingen om het Christendom onder hun voort te planten, ontmoeten wy dit berigt: ‘Niettegenstaande de Fransche Roomsch-Catholyke, en andere Zendelingen, zich oneindige moeite gegeeven hebben om het Euangelie onder de Indiaanen uit te breiden, en verscheidene Stammen, daardoor, zyn overgehaald, om zich te laaten doopen, schynt het egter, zeer weinige gevallen uitgezonderd, tot dus verre niet, dat de invoering van den Christlyken Godsdienst, onder hen, eenig weezenlyk voordeel heeft aangebragt. Zy hebben geleerd eenige Formulier-gebeden op te zeggen, en by eenige uitwendige plegtigheden te- | |
[pagina 595]
| |
genwoordig te zyn: maar voor het overige worden zy nog, even gelyk te vooren, door dezelfde geweldige hartstogten geregeerd, en hebben nog niets van den edelen geest des Christendoms ingezoogen. De Moravische Zendelingen hebben zeker eene grooter verandering in het gemoed der Indiaanen te wege gebragt, dan eenige anderen, en zyn zoo ver gevorderd, dat zy zommigen overgehaald hebben, om hunne woeste leevenswyze te verlaaten, het oorlog vaarwel te zeggen, en zich aan den landbouw over te geeven. Het is by de Mansies, een' kleenen Stam, woonende aan de oostzyde van het Meir St. Clair, dat zy met het meeste gevolg gearbeid hebben; maar het aantal der dus bekeerden is waarlyk zeer gering. - De Roomsch - Catholyken hebben den grootsten aanhang, wyl de uiterlyke gedaante en het staatlyke van derzelver Godsdienst byzonder geschikt zyn om de aandagt der Indiaanen uit te lokken en gaande te houden, en de Zendelingen van die Kerk hun, die deezen nieuwen Godsdienst omhelzen, weinig dwangs of weinig pligten opleggen. - De Kwaakers zyn, onder allen, die genen, welken het minst hebben uitgewerkt. Derzelver leer van zich niet te verdeedigen, welke zy prediken, strookt zeer slegt met de neiging en denkbeelden van den Indiaan; en by zommige Stammen, waar by zy getragt hebben deeze Leer in te voeren, byzonder onder de Shawnesen, een der oorlogzugtigsten, ten Noorden van de Ohiö, zyn zy aan zeer veel gevaars blootgesteld geweest.’ - Weld voegt 'er by, dat de groote zwaarigheid, om de Indiaanen tot het Christendom over te haalen, niet ligt in hunne gehegtheid aan hunnen eigenen Godsdienst, zo zy 'er eenen hebben; maar alleen in zekere gewoonten, welken zy met de moedermelk schynen te hebben ingezoogen. Van hunne Godsdienstige begrippen deelt de Schryver egter iets mede. Byzonder trok het zyne opmerking, dat de verschillende Stammen der Indiaanen, in veele andere groote opzigten zo zeer overeenstemmende, dat het geen twyfel overlaat of zy moeten allen denzelfden oorsprong hebben, in Taal zo veel verschilden. Het slot van deezen zeer breeden Brieve schryven wy af. ‘By al het geen ik dus verre, aangaande de Indiaanen, gezegd heb, moet ik nog dit voegen, dat, niettegenstaande zy zulk een vriendlyk en herbergzaam | |
[pagina 596]
| |
Volk zyn, ik niet geloof, dat iemand, die de genoegens en de gemakken van een beschaafd leeven gesmaakt heeft, immer door den lust zal bevangen worden, om onder hen te woonen, wanneer hy slegts eenigzins met hunne zeden en gewoonten bekend is. De onreinheid, en het afzigtlyke hunner berookte wooningen, het walglyke van hun gewoon voedzel, zelfs voor hem, wiens gehemelte niet zeer gewend is aan lekkernyen, en hunne algemeene morssigheid zullen, naar myn inzien, genoeg zyn om elken af te schrikken van vrywillig zyn verblyf onder hen te neemen, zelfs verondersteld, dat geene andere redenen hen daarvan terug hielden. - Wat my zelven betreft, toen ik eerst in America kwam, had ik my vast voorgenomen, dit Vaste - land niet te verlaaten, voor ik een geruimen tyd onder hen, in het binnenste gedeelte des lands, had doorgebragt, ten einde hunne zeden en gewoonten, van naby, in derzelver oorsprong en zuiverheid te leeren kennen; maar de weinige staaltjes, die ik daarvan, geduurende ik in deeze streeken vertoefde, zag, waren voldoende, om my, hoe zeer zy my een gunstig denkbeeld gaven van de Indiaanen, van voorneemen te doen veranderen, en myn opzet vaaren te laaten. Vergenoegd, derhalven, met het geene ik zelve gezien en van anderen gehoord heb, zal ik, indien het geval my, op myne reis na de bewoonde streeken der Vereenigde Staaten, niet weder onder hen brengt, geene moeite neemen, om naauwkeuriger kennis van hen te verkrygen.’ Naa de breede vermelding wegens de Indiaanen, vangt, met den XXXVI Brieve, de Reis over het Meir Erie aan; een Reis vol gevaars, vervangen door eene Landreis, niet zonder moeilykheden, doch afgewisseld door belangryke beschryvingen, tot de aankomst op de Volkplantingen aan de Rivier Genesee. Ellendig vondt hy het leeven eeniger Engelsche Gelukzoekers, die voorheen als Valets Chambre te Londen gewoond hadden, en, eenig geld verzameld hebbende, na New - York vertrokken waren, verwagtende aldaar spoedig en op eenmaal hun geluk te zullen verbeteren, en groote mannen te worden. - Onder den weg vondt hy veele kleine Volkplantingen - eenigen der bewoonderen zeer geschikt; ‘doch,’ voegt hy 'er nevens, ‘het is zeer zeldzaam, menschen van deezen aart te vinden onder de eerste Volkplanters op de grenzen: deezen zyn in 't | |
[pagina 597]
| |
algemeen lieden van eenen gemelyken en woesten aart, het waarachtig uitvaagzel des menschdoms, die zich in de bosschen verbergen, als zogten zy het gezigt hunner medemenschen te ontvlugten. Gewoonlyk bouwen zy, op deeze plaatzen, slegte hutten, bereiden drie of vier acres lands, juist zoo veel als zy meenen noodig te hebben om hun gezin van koorn te voorzien, en leeven voor het overige en grootste gedeelte van de jagt. Naar maate de Etablissementen toeneemen, worden deeze eerste Colonisten gewoonlyk opgevolgd door eene andere zoort, minder wild dan de eersten; deezen ontginnen meer lands, en leggen zich, tot hun onderhoud, niet zoo zeer toe op de jagt, dan wel op den akkerbouw. Deeze laatsten worden op hunne beurt vervangen door eene derde Classis, welke goede huizen bouwen, en het land in eenen beteren staat brengen, om vrugt te kunnen geeven. Zoo ras de eerste Colonisten hunne armhartige wooning, met eenig voordeel, verkogt hebben, trekken zy terstond verder de bosschen in, ten einde eene plaats te vinden, geschikt naar hunne woeste leevenswyze: en dit teugellooze volk, dat geduurig op het grondgebied en de grensscheidingen der Indiaanen inbreuk maakt, zyn de oorzaak van den bitteren haat en de oneenigheden tusschen deezen en de Blanken. De tweeden zoeken even zoo, wanneer zy zich van hun verblyf ontdaan hebben, een zoortgelyk als dat, 't welk zy afstonden, was, toen zy hetzelve eerst betrokken. Geduurende myn geheele reis, door dit gedeelte van het Land, vond ik naauwlyks iemand, die niet zeven- of agtmaal van wooning veranderd was.’ De XXXVII Brief beschryft Bath en den omtrek. De zonderlinge wyze om het Land te bevolken wordt hier treffend voorgedraagen, en licht ons in, hoe het koopen en verkoopen der acres door Speculateurs toegaat, eene soort van volk, dat in alle deelen van America in grooten getale gevonden wordt en rykdommen verkrygt, terwyl zy hun leeven in ledigheid, ydelheid en verstrooijing doorbrengen. - Van daar zet weld de reis te water voort, onder het uitstaan van veele moeilykheden. Breedvoerig en gunstig is de Beschryving van het voornaamste Etablissement der Moravische of Vereenigde Broeders in Noord - America, Bethlehem geheeten. Hy vondt 'er een welingerichte Herberg; hy noemt dezelve buiten tegenspraak de schoonste, en in bediening | |
[pagina 598]
| |
de beste, die hy ooit in eenig gedeelte van America vondt. Hoe zeer hy met deeze Broeders en Zusters was ingenomen, blykt uit het omstandig verhaal, en het klein gedeelte, 't welk wy van deezen langen Brief afschryven. ‘De Moraviërs leggen 'er zich met allen yver op toe, om hun gedrag in te richten overeenkomstig de voorschriften van het Euangelie; en, ofschoon 'er, buiten twyfel, verscheidene gedagten zyn, en zyn zullen, omtrent eenige van hunne leerstellingen, zal egter elk onbevooroordeeld man, die hunne Volkplanting bezogt heeft, moeten erkennen, dat hun zedenlyk bestaan uitmuntende is, en zodanig, dat, indien dit algemeen werd aangenomen, hetzelve het Menschdom hoogst gelukkig zou maaken. Zy leeven met elkander als leden van een groot huisgezin; overal ziet men de beste en volmaaktste eendragt tusschen hen heerschen; zy schynen allen slegts ééne begeerte, één oogmerk te hebben: naamlyk de uitbreiding van het Euangelie en het heil hunner medemenschen. Hun voorkomen is, over 't algemeen, ernstig en deftig; maar 'er is niets in hun gedrag van dat styve, dat geaffecteerde, byzondere of trotsche, zo als ik het liefst noem, dat onder de Kwaakers zoo zeer de overhand heeft. Waar hunne Gemeenschap zich in America heeft uitgebreid, zyn de gelukkige gevolgen daar van alomme zigtbaar geweest: betaamelykheid en geregeldheid hebben zich overal in het gedrag des Volks in den omtrek gekenmerkt, en kunsten en handwerken zyn in het Land ingevoerd geworden. - Daar het geheele stuk gronds, waarop Bethlehem gesticht is, alsmede het Land, eene groote streek rondom de Stad, een eigendom der Broederschap is, hebben de Moraviërs niet te duchten, dat zich iemand, tegen hun genoegen, onder hen zal indringen; maar, indien iemand hunne regels wil aanneemen, en zich aan hunne inrichtingen onderwerpen, kan hy verzekerd zyn van met blydschap en opene armen te zullen ontvangen worden.’ Wyslyk dunkt ons, dat de Broederschap niet begeerig schynt om het getal der huizen te Bethlehem te vermeerderen, maar, wanneer het volk te veel wordt, zommigen na een ander gedeelte van het Land zenden, om eene nieuwe Volkplanting te stichten; waaruit, in Pensylvanie, de twee andere Steden, Nazareth en Letitz, ontstaan zyn. | |
[pagina 599]
| |
Naa weinige dagen zich te Philadelphia opgehouden te hebben, ging weld andermaal na New-York. De kortheid des verblyfs, voorheen, te dier Stede, hadt hem belet, eenige gedeelten van New-York te bezigtigen en Long Island te bezoeken. In den omtrek der Stad ontmoette hy niets groots of uitsteekends: maar op Long Island was dit geheel anders; daar omtingden hem verscheide treffende gezigten, der aandagt waardig: men leeze de beschryving in het Werk. ‘De bestendige Inwoonders op Long Island,’ vermeldt hy, ‘zyn Hollanders van afkomst, die al de koelheid, agterhoudenheid en belangzugt hunner Voorvaderen schynen overgeërfd te hebben.’ Zy worden beschreeven als het tegenbeeld der Engelsche Americaanen; doch kan hy hun den lof niet ontzeggen, dat zy over 't algemeen zeer goede Landbouwers zyn; dat veelen hunner zeer uitgestrekte gronden hebben, welken zy bearbeiden, en voor welker vrugten zy altyd te New-York eene geschikte en gereede markt vinden. Onder deeze Landlieden vindt men 'er, die zeer welgesteld en ryk zyn; maar, eenige weinigen uitgezonderd, leeven zy zeer armoedig en behoestig. - De bevolking van het Eiland wordt geschat op omtrent zeven-en-dertig duizend zielen, waar onder ten naasten by vyf duizend slaaven. Het westlyk gedeelte is verreweg het best bewoond; dat men moet toeschryven, niet zoo zeer aan de vrugtbaarheid van den grond, als wel aan deszelfs nabygelegenheid aan New-York. Van Long Island kwam weld weder in de Stad New-York terug; eene Stad, waarvan hy schryft, zyn reisverhaal eindigende, ‘welker gastvryheid en de menigvuldige beleefdheden, die ik nevens andere vreemdelingen van derzelver Ingezetenen genooten heb, my verpligten, dezelve onder de aangenaamste plaatzen te stellen, die ik in den Vereenigden Staat heb aangetroffen; en hierin ben ik niet de eenige: naauwlyks ontmoette ik één Reiziger, die niet van 't zelfde gevoelen was, en aan deeze Stad den voorrang gaf boven alle anderen. - Zoo lang ik nog in America vertoef, zal deeze de plaats zyn van myn verblyf: dan myne begeerten zyn thans alleen om na myn Vaderland te rug te keeren, dat my nu dierbaarder is dan ooit; en, indien het ys, dat voor tegenwoordig de haven dreigt te zullen sluiten, onze gemeenschap met de Atlantische Zee | |
[pagina 600]
| |
niet afsnydt, zal ik spoedig myn afscheid neemen van dit Vasteland, zeer voldaan met 't geen ik daarvan gezien heb, maar zonder het geringste leedweezen, of de minste neiging om het andermaal te bezoeken.’ Geschiedkundige Aantekeningen omtrent Canada, of Nieuw Frankryk, maaken het slot uit deezes Werks, 't geen, behalven de Plaaten, met een fraaije Kaart voorzien is. |
|