| |
Aan de Lieden der Beschaafde Waereld; door W.E. de Perponcher. Te Utrecht, by J. van Schoonboven. 1804. In gr. 8vo. 229 bl.
Ene doorlopende Verhandeling, of liever ene aaneengeschakelde Aanspraak, over zeer belangryke onderwerpen, juist voor den beschaafden stand, grotendeels aan de Jeugd, en wel vooral aan onze Jongvrouwen gericht, van enen Man, van wien wy hier iets zeer voortreflyks wachten moesten; aan welke verwachting hy ook ten vollen beantwoordt. De Inleiding neemt reeds het hart geheel en al in, en het geheel overreedt en treft, en geeft tevens een zo aangenaam onderhoud, dat men lezen en herlezen moet, en het Boek telkens met weerzin uit de hand legt, omdat het niet uitvoeriger is, en wy alzo een voor verstand en hart zo aangenaam onderhoud niet nog langer kunnen genieten. Ook den man, die zich geraakt gevoelt, gaat het zo; het Boek sleept hem mede, en hy lacht recht hartlyk over zyne eigene dwaasheid.
De Schryver kent en waardeert de genoegens der beschaving en van den hogeren stand in de wereld; en deze genoegens wil hy verhogen en veredelen. Het overdryven en het verkunstelen, dat alles bederft, is het alleen, dat hy hier wil wegdoen; en dit doet hy meesterlyk: hy voelt en leert overal den waarlyk goeden toon, waarby men genieten kan, en doen genieten; hy stelt den zogenaamden goeden toon en de Mode in hunne bespotlyke naaktheid daar, en wyst overal den gulden middenweg, tustchen het te veel en te weinig, het belachlyk zonderlinge, en het belachlyk volgen;
| |
| |
terwyl zyne mensch- en wereld-kennis hem altyd doet spreken tot verstand en hart, en de beschaafde wereld zo voordelig doet uitkomen, dat die ons recht begeerlyk wordt; terwyl wy voelen, wat dezelve thands niet is, maar toch wezen kon, op zodanig ene wyze, dat de lezing van dit zyn Boek, door lieden van de beschaafde wereld, buiten twyfel krachtig zal medewerken tot derzelver belangryke hervorming.
Ziet hier den loop zyner denkbeelden in zyne doorlopende en wegslepende reden, zo als hy dien zelve opgeeft: Inleiding. - Uitwerkingen der Beschaafdheid onder de menschen. - Goede en kwaade toon. - De Mode. - Zucht tot zwier en pracht. - De kleeding. - Te groote omslag. - Waarde van 't geld. - Maatigheid. - Men kan als men wil. - Wat wordt 'er vereischt om ons te doen willen? - Noodlottige gewoonte van het toekomende aan het tegenwoordige op te offeren. - Nadeelen der overmaat van weelde, in het byzonder in Nederland. - Zy verwydert ons geheel van de Natuur. - Zy is de groote bron der zelfverveeling. - Geneesmiddelen daartegen. - Gewoonte van alles laat te doen op den dag. - Geldzugt. - Verspilzugt. - De waare eer. - De tweegevegten. - Hoogmoed, ydele eergierigheid. - Zelfzoeking, eigenzinnigheid. - Styve staatigheid. - Losbandige onoplettendheid. - Ligtvaardigheid. - Wysheid, plicht, deugd. - Zedeloosheid. - Ongegronde voorgeevens tegen de deugd der Vrouwen. - Egtbreuk. - Egtscheiding. - Coquetterie. - Gepaste behaagzugt. - Het spel. - Het danssen. - De Comedie. - De Romans. - Geestigheid en al te kiesch verstand. - Kwaadspreekendheid. - Leugens om best wil. - Gebrek aan stof voor de gewoone gesprekken. - Algemeen besluit.
Tot hiertoe had de Schryver opzetlyk van den Godsdienst gezwegen, doch komt daar nu op, en bevalt hier dan ook minder aan dezulken, wien 's Mans eigene bekende denkbeelden minder aanneemlyk zyn, en op zyne aanhalingen en uitleggingen van sommige plaatsen uit de H. Schrift valt hier en daar ene niet ongegronde aanmerking; en echter lazen wy ook dit gedeelte van 's Mans redenen met een byzonder genoegen, niet twyfelende of hier en daar valt ook het goede zaad nog wel in enen vruchtbaren akker, en kan alzo ryk worden in gezegende vruchten. Het licht der Natuur, zegt perponcher te recht, straalt van die zelfde Zon af, die ons uit den Bybel met volkomen luister toeschittert; en deeze Openbaaring van den Schepper der Natuur, van den Vader der Menschen, wil voorzeker aan zyne Kinderen dat niet weder ontneemen, wat Hy hun zelf in zyne schepping gaf, maar moedigt integendeel tot een gepast genot deezer weldaaden aan. Hy zweeg daarom eerst geheel en al van Bybel en Godsdienst, om te doen zien, dat en eigenbelang, en alle de gronden der
| |
| |
menschlyke wysheid, juist al dat geen van ons vorderen, wat men, met grond, in naam van den Bybel van ons vorderen kan. Omtrend die vermaaklykheden, welke men vooral der Grote Wereld betwisten wil, het Spel, het Toneel en de Dans, beslist de Bybel eigentlyk niets; daar God boetvaardigheid wil, is eigentlyke bedroeving zyne eindbedoeling niet; de zegepraal van het waarlyk goede, en ons daarmede verbonden geluk, is zyn oogmerk; zodat men reedlykerwyze tegen den Godsdienst niets inbrengen kan. De Schryver komt nu op het aanzyn van God en zyne Voorzienigheid, waarschuwt tegen overnatuurkundige twyfelary, en stelt ons het gezond menschenverstand voor in deszelfs rechten; wyst ons op de zedelykheid van onze natuur en onze opvoeding hier op de wereld voor zedelykheid, en komt dan eindlyk tot den Bybel. Deszelfs Godlykheid bewyst hy uit den toestand van het Joodsche Volk, vergeleken met de oude Voorzegging; en uit dien zelfden toestand van dat Volk bewyst hy de Waarheid van het Christendom. Hy spreekt vervolgends over de Christlyke Leer zelve, en, die met 's Mans denkwyze, uit zyne onlangs uitgegevene Schriften, bekend is, zal uit het weinige, dat wy daaromtrend in den Inhoud vóór dit Werk vinden, genoegzaam zien, dat men hier wederom in alles zyn gevoelen, nopens de eindlyke gelukzaligheid en het herstel van allen in volgende tydkringen, proeven kan. Afkomst en val des menschdoms; waardoor de mensch gebragt wordt in dien staat, die voor zyne opvoeding best geschikt was. - Genademiddel daarby verordineerd. - Wat Jesus ter onzer redding deedt. - Viererlei bedeeling over den mensch gehouden. - Waarom die van 't Natuurlicht de uitgebreidste is. - Allen behooren zy tot één Ryk. - Christus zal onze Richter zyn, wyl hy zelf een mensch was. - Rigtsnoer van aanneeming of verwerping by 't algemeen gericht. - Wat 'er verder by in aanmerking komen zal. - By 't zelve zal de Weetenschap van 's
menschen volmaaktheid en geluk tot voltooijing gebragt worden. - Daaropvolgende huishouding van straf, geduurende welke Christus alles, tot de gehoorzaamheid des Vaders, wederbrengen zal. - Opdat God eens alles in allen zy. - Verdraagzaamheid en omzichtigheid in deezen uit te oefenen. - 'Er moeten verborgenheeden in de Godsdienstleere zyn. - 's Menschen schuld. - Noodwendigheid der straf. - Op eigen licht, kunnen wy geen weg tot uitkomst vinden. - Verplichting, om 't licht van 't Euangelie te volgen. - Godsdienst, gebed, dankzegging. - Ligtvaardig misbruiken van Gods naam. - Slot.
‘Ziet daar,’ zegt de Schryver, ‘het groot ontwerp, naar myn inzien, in den Bybel vervat. En een ieder moet het immers, naar zyn inzien, voordraagen, zal hy handelen ter goeder trouw. - Wy menschen ondertusschen
| |
| |
zyn allen nog slegts kinderen, die, naar het werk en den weg onzes vaders, gissen, en naauwlyks nog weeten kunnen, wie onzer best gegist hebbe. - Hoe inschiklyk en verdraagzaam moeten wy dan niet voor elkanderen zyn? Maar hoe omzigtig ook, in 't geen wy, uit onze gissingen, tot vaste bepaaling zouden willen brengen! Myn geheel stelsel, deezen aangaande, heb ik uitvoeriger ontvouwd en aangedrongen, in myne Bybeloefeningen, en het daar uit getrokkene Tafereel van Gods weg met den mensch, waaruit ik, in dit voorstel, ook veel heb ontleend. Te vooren had ik, in mynen Wysgeer der Natuur, de uitkomst gegeeven myner algemeene ervaarenissen en beschouwingen, over alles, wat ons, op deeze aarde, omringt; in de zoo evengem. werken, heb ik getragt, uit Gods eigen woord, zyne bedoelingen op te speuren, in den weg, welken hy met het menschdom houdt; in deeze bladen, nam ik de onderlinge verkeering der menschen, byzonder ten aanzien van uitspanning en vermaak, in overweeging. Deeze drie werken maaken dus 't geheel myner Waereld-Beschouwing uit. Heb ik iets, in myn leeven, kunnen doorzien, ik heb het daar byeen gebragt, en als tot een geheel vereenigd. En nu is de uitkomst, voor my zelven, dat het my in alles gerust gesteld, met alles, zo ver zulks in onzen tegenwoordigen toestand vallen kan, bevreedigd heeft. Mag ik de uitbreiding deezer vrugt niet ook over anderen wenschen, ja trachten te bevorderen? Hy, die alleen weet, wat waarlyk heilzaam is, bestiere de uitkomst ten beste, naar zynen wil, want die alleen is wys en goed.’
Met dezen wensch van den waardigen Schryver, in wien wel niemand den schranderen Zelfdenker, en tevens den oprechten verëerer van God en vriend der menschen, miskennen zal, verëenigen wy ons hartlyk; en willen onze Lezers nog iets mededelen uit het eerste en voorname deel van dit voortreflyk Werkje; welk deel wy, zonder enige uitzondering en met het volkomenst vertrouwen, moeten aanpryzen. Wy kiezen het volgende:
‘En hoe dikwils klaagen zy, die zig met eenen grooten toestel hebben omringd, dat zy slegts de eerste en grootste lastdraagers in hunne prachtige huishoudens zyn! - Wel Vriend! verminder uwen omslag; schaf ten minsten een gedeelte van 't overtollige af. - “Ja maar wat?” - Wel - uwen Kok, by voorbeeld, die toch misschien uwe gezondheid niet te wel bezorgt? - “ô! Die is 't vermaak van myn leven, en houdt het vrolykst gezelschap rondom my verzameld.” - Eenige uwer Paarden dan? - “Ja maar ik heb een Buitenplaats, en hoe kan men buiten zonder Paarden voord?” - De Buitenplaats zelve zou wel het
| |
| |
meeste helpen. - “Hoe! den ganschen zomer in de Stad? Dit ware doodlyk!” - Eenige bedienden? - “Myn huis is veel te groot; ik heb 'er maar even tot de bediening genoeg.” - Wel, sluit eenige vertrekken. - “Dan bederft 'er alles in; en somtyds is ook alles vol.” - Vraag minder menschen. - “Alleen myne boomen zitten aangeeuwen! en dan de lange najaars-avonden?” - En zo al voortgaande blykt, in 't einde, dat men zig alles, wat meenig een zoo ligt ontbeert, volstrekt onontbeerlyk heeft gemaakt. De man houde het derhalven zoo als het is, en den last 'er by. Want dit is eene staale natuurwet, dat al wie meer genotten dan anderen hebben wil, ook, op de eene of andere wyze, meer moeite daaraan moet besteeden. En hoe volkomen regtvaardig en billyk! - Of wil men zig van de zorg en toezigt op anderen ontlasten, dan zyn de stryd, en 't ongenoegen, en 't krakeel in huis zonder eind', of alles spant ten koste van den meester samen, en helpt hem in den grond. Een ieder, die het ook kan, bedenke zig dus wel, eer hy zyne rust, zyn genoegen, en zynen welstand, aan eenen pragtigen omslag wage. De aanvang zeeker is alleraanloklykst, maar de last komt na, en wordt van dag tot dag zwaarer; terwyl de moeilykheid om 'er zig aan te onttrekken, door den invloed der hebbelykheid, 'er tegen aan groeit.
Hadde ik derhalven aan een aanvangend huishouden raad te geeven, 't zou deeze zyn; begin met eenen staat te voeren, merklyk beneeden 't geen uw inkomen toelaat. Want doet gy aanstonds alles wat gy kunt, of meent te kunnen doen, (en in dit laatste vergist men zig gemeenlyk nog;) dan moet gy geduurig op alle kleinigheeden spaaren, om 't vol te kunnen houden, daar de kleinigheeden altoos over de hand schieten; en dit is eene lastige kwelling in 't leeven. Daarby kan men 't nooit zoo naauwkeurig in voorraad bereekenen, of men vindt zig telkens te schielyk aan het einde zyner penningen, en moet dus gestadig bedagt zyn hoe aan meer te geraaken; en dit is eene tweede, niet min lastige kwelling; vooral by de teleurstellingen, die 'er zig zoo dikwils by voegen. En komen 'er dan nog onvoorziene toevallen, die maar zelden missen te komen, dan raakt men geheel in de war, en in des te grooter verleegenheid, daar 't verminderen zeer veel kost; en al is men 'er zelf toe over, het dan nog niet ligt aan de overige leden des huisgezins wys te maaken is. Hy, die in 't eerste beslissend oogenblik der oprigting van 't huishouden eene verkeerde keuze doet, heeft dikwils zyn genoegen voor al zyn leven bedorven. - Rigt men daartegen, van den beginne af aan, alles zoo in, dat men zeer ruim doen kan, 't geen men doet; dat men alles afbetaalt; geene staande schulden, maar aan 't eind van 't jaar
| |
| |
eenig geld overhoudt; dan is men van de lastige kwelling, om alles in 't klein te moeten beknibbelen, vry; dan hoeft men zig niet altoos te onttrekken aan de voorkomende geleegenheden tot uitspanning of vermaak; maar kan zig, uit zyn overschot, alle daaglyksche gerieflykheeden bezorgen; dan is men niet geduurig op den penningen jagt, noch voor onvoorziene toevallen bevreesd; dan leeft men niet in geduurige zorg en kommer, maar geniet een gerust genoegen, dat veel meer, dan iets anders, tot veraangenaaming des levens toebrengt. - En nu nog de Weldaadigheid. Want vindt men zelf zig verleegen, en in bekrompen, belemmerden staat, dan sluit het hart zig tegen de behoeften van anderen; of sluit het zig ook niet, men heeft zig de middelen benoomen, om deszelfs inspraaken te kunnen volgen, en mist dus de grootste zaligheid des levens, het genoegen van aan anderen wel te doen.’ |
|