weinige moeite, wanneer zy van hare begeerde wandeling terugkwam, vele zodanige huislyke toneeltjes uit de werklyke wereld, en in ons eigen Vaderland, kunnen tekenen. Door de overbrenging dezer Tafereelen deed zy intusschen buiten twyfel enen wezenlyken dienst aan menig gevoelig hart; de tweeëntwintig, die zy hier levert, kunnen, voor het grootste gedeelte althands, niet anders dan algemeen behagen.
Wy zyn verlegen in onze keuze om iets ter proeve te geven; en daar ons bestek niet toelaat om een geheel Tafereeltje, ook maar schetsgewyze, mede te delen, waarby het zeker ook te veel verliezen moest, zo willen wy den goeden raad van den waardigen man, die het groot geheim der vrolykheid bezat, uit het vierde stukje, ten nutte onzer Lezers, alleen maar afschryven.
Na aangemerkt te hebben, dat de luchtige huppelende genie der vergenoegdheid niet zeer naauwkeurig wil bezien zyn, - herinnerd te hebben aan den man, die zich beroemde dat het groot geheim om goud te maken geheel naakt voor hem open lag, en die echter een bedelaar was, - en ook daaraan herinnerd te hebben, dat goede bouwmeesters wel eens huizen bouwen, waarin zy zelve niet wonen, enz. vervolgt de waarlyk vrolyke, vergenoegde Vader dus:
‘Even zoo heb ik predikers der vrolykheid, en dichters der levensphilosophie gekend, die zich zelf en anderen door kwaade luimen plaagden, en welker schoone redenen van tevredenheid, juist uit de tegenstrydige gewaarwording voordsproten; terwyl menig eenvoudig mensch die vrolykheid geniet, zonder regt te kunnen verklaaren waarin zy bestaat, en hoe men daartoe komt: tel my maar onder de laatsten; want ik weet u daarover ook niet veel meer te zeggen, als (dan) dat ik altyd getrouw zoek te zyn aan mynen pligt, dat ik nooit veele saamgestelde ontwerpen maakte, naa welke ik eerst in het toekomende gelukkig hoopte te leven; maar dit op het tegenwoordige oogenblik zoek te zyn; terwyl men daarvan maar zeker is; dat ik het goede, dat my wierd aangeboden, overal aannam, na vreugde jaagde, waar ik die onschuldig genieten kon, en verder altoos met weinig te vreden was. Eene trouwe echtgenoote, eenige hartvrienden, en aan kinderen, en daalders, juist zoo veel als de lieve God ons wil toeschikken, en laaten behouden: dit was van oudsher myn' bescheiden' wensch; dit weet gy. Voor 't overige heb ik veel te danken aan eene eenvoudige vraag, die ik my zelven altoos deed - en aan eenige ligte regels.’
‘En die vraag is?’
‘De vraag luid: Hoe zal het over een jaar zyn? En zy heeft my waarlyk in droevige lotgevallen des levens veel geholpen. Gy weet dat ik alle myne kinderen, op myne lieve