Het Stukje, Geluk des levens, is waarlyk lief, zacht, en aandoenlyk; ziet hier 'er drie Coupletten van:
Alles moog' den mensch ontbreeken
Wat geluk of grootheid biedt,
Heils genoeg zal de aarde kweeken,
Derft hy slechts de liefde niet.
Niets kan zyne vreugde hindren,
Als hy frissche, brave kindren
En een trouwe gade kuscht. -
Vrolyk leeft hy en te vreden,
Dankbaar voor zyn heilryk lot;
't Kleine dorp is hem een Eden,
't Lage huis een Koningsslot.
Hem is de avond als de morgen,
Helder, vrolyk, vry van zorgen:
't Bitter heeft nog zoet voor hem.
Vruchtloos is 't om u te zwoegen,
Rykdom, aanzien, magt en eer!
Daaglyks brood, met vergenoegen,
Liefde, vrede is eindloos meer.
Daaglyks brood met kroost en gade,
Liefde, vrede, Gods genade
Is het hoogst geluk op aard! -
Het Stukje, aan den genius der rust, uit het Hoogduitsch, schynt uitnemend wel overgebragt; hoewel wy het oorspronglyke ons niet herinneren; wy voelen het lieve, zachte, waarlyk dichterlyke. Dan wy hebben gene ruimte om ook deze drie Coupletten af te schryven; maar wenschen zeer hartlyk den Vriendenkring voordduring, genoegen, aanmoediging, en verdere volkomenheid toe.