| |
Positiones Juris Criminalis: De Triplicis Partitionis in rebus infinitis utilitate; in primis ad vim et modum, uti Culpae, ita Doli quoque aestimandum, secundum doctrinam Gaëtano Filangieri viri cl. De scientia Legislationis, Tom. IV. cap. 14. Quas, praeside Henrico Constantino Cras, J.U.D. et in Illustri Amstelaedamensium Athenaeo, Jur. Nat. Gent. et Civ. cum Romani tum Patrii Professore, ad publicam disceptationem proponit Wilhelmus Dronryp Prins; Amstelaedamo-Batavus: a.d. Lunae, qui erit XVIII Junii, &c. Amst. apud P. den Hengst et Filium, 1804. in 8vo.
Het onderwerp, in deze Positiones Juris Criminalis, of stellingen van het straffende Regt, behandeld, is genomen uit het beroemd Werk van gaetano filangieri, over de Wetenschap van Wetgeving. Deze Wysgeer, Staatsman en Regtsgeleerde, heeft de Wetgeving met allen ernst, diepdenkendheid en inspanning van kragten nagespoord, en aan de
| |
| |
grondbeginzelen van Regts- en Staatkunde, ook aan die van Wysgeerte en Menschenkennis, getoetst. Byzonderlyk heeft hy, even gelyk blakstone en anderen, die het groot onderwerp van Wetgeving hebben durven onderhanden nemen, de bronwellen en grenspalen van het straffende Regt, de gronden van waardering der misdaden, en daar uit voordvloeijende maten van straffen, nagespoord en asgebakend: waarin hy in dezer voege is te werk gegaan, dat hy, aan de ene zyde, door het schitterend vernuft van den beroemden beccaria niet is weggesleept, en, aan den anderen kant, de nuttige voorschriften van dien Schryver op hunnen regten prys heeft gesteld. Filangieri is op de aanmerking gevallen, dat, gelyk de Romeinsche Regtsgeleerden het verzuim (culpa), in een groot, middelbaar en klein verzuim, verdeeld hebben, ook even zo, ter waardering der misdaden, het opzet, of de moedwil, of groot, of middelbaar, of klein kan genaamd worden: dog deze zyne nieuwe gedagten heeft filangieri slegts kort voorgesteld, maar niet ontwikkeld.
De jonge Schryver verdeelt, Pos. 2, de gronden van waardering der misdaden, in onderwerpelyke, die de gemoedsgesteldheid van den misdader aangaan; en in voorwerpelyke, die meer de uiterlyke omstandigheden of gevolgen der misdaden betressen. Hy bepaalt zig, Pos. 3 en 4, alleen tot de eerstgenoemden, byzonder tot boos-opzet, of moedwil, en verzuim; welke twe toerekenbare gebreken in dezer voege verschillen, dat verzuim uit gebrek van beter doorzigt, - moedwil uit verkeerdheid van den wil geboren wordt.
Hoe bekend ook de drieledige verdeling van verzuim (culpa), in groot, middelbaar en klein, is, de grond dier drieledige verdeling is nimmer aangewezen. Die grond is het oneindig verschil van verzuim, en het gebrek van maatstaf, om deszelfs verschillende trappen te kunnen aanwyzen. Z. Pos. 5 en 14. Deze aanmerking leidt den Schryver natuurlyk tot de beschouwing van het denkbeeld van het oneindige, over het welke, zo wel Wis, als Natuur- en Overnatuurkundigen, getwist hebben, en, volgens de nieuwe leer van den beroemden kant, eeuwig kunnen twisten, zo lang de Zinnen-waereld niet van die Waereld, welker denkbeeld de Reden zig vormt, onderscheiden wordt, Pos. 15 en 16. alwaar deze leer van kant maar even wordt aangeroerd; en het is uit deze kortheid, dat dit gedeelte der Positiones aan de meeste Lezers welligt wat duister zal voorkomen. Men kon egter van prins niet verwagten, dat hy hier ter plaatse die gehele Theorie ontwikkelde, waaruit kant zyne antinomiae, of tegenstrydigheden, zo wel omtrent de vryheid van den mensch, en de noodzaaklykheid van ene eerste oorzaak, als omtrend het deelbare in het oneindige, afleidt; van welke tegenstrydigheden, volgens kant, dit de oorzaak
| |
| |
is, dat men de zinnelyke, de schynbare waereld, met de dadelyke, met de voorwerpelyke, verwart. Prins oordeelt niet zonder grond, dat tot zyn oogmerk genoeg was, de leer van kant met weinige woorden te vermelden, en zig vervolgens slegts tot de dagelyksche en gemeenzame betekenis van het woord oneindig (te weten, welks delen en grenzen niet alle naauwkeurig kunnen worden aangewezen) te bepalen. Dit oneindige schynt de grond te zyn, waarom de Romeinsche Regtsgeleerden, in het verschit van verzuim, hunne toevlugt tot twe uitersten, en één midden, namen: Pos. 17. Zy verkregen hier door, en door hunne bepalingen van groot verzuim, welk de onagtzaamste Lieden, - middelbaar, welk de Lieden doorgaans, - en kleine, welk de oplettende Lieden niet begaan, wel gene wiskundige zekerheid, hoedanige in zedelyke onderwerpen niet mogelyk is; maar deze leer is egter van alle tyden geschikt geoordeeld, om het bescheiden oordeel van den Regter enigzins te besturen. Dog men zou, naar ons inzien, den aart dezer drieledige verdeling miskennen, indien men die meende te volgen, zo dra men maar drie onderscheidingen maakte. Zy rust immers op twe uitersten en één midden, welken alle drie moeten doorsteken, hoe vele andere, aan elkanderen grenzende, onderscheidingen (nuances) ook mogen plaats vinden.
Na ene wederlegging der leer van de Stoicynen, die geen verschil van trappen, noch in deugden, noch in misdaden, toelaten, Pos. 9-13. en na ene oplossing van ene bedenking, omtrend de onderwerpelyke waardering van verzuim, Pos. 20-23. gaat de jeugdige Schryver over tot staving der gemelde drieledige verdeling door enige voorbeelden. Zo hebben de Leermeesters in de welsprekendheid den schryfstyl in ene verhevene (celsum), nederige (tenue) en gematigde (temperatum) verdeeld. Pos. 24. Zo hebben ook de Uitleggers van het Volkerenregt de verbodene of contrabande waren, - zo hebben de Romeinsche Regtsgeleerden zelven ook de onkosten drieledig verdeeld. Pos. 25 en 26. Hier toe wordt ook gebragt, het geen door opzettelyken moedwil, door toeval, of door verzuim, geschied is; ja de verdeling van Toeval zelve, in een gewoon, ongewoon, en zeer ongewoon toeval: Pos. 27. Medepligtigen zyn ook of hoofd- of by- of geringe oorzaken: Pos. 28. De onwillige dronkenschap, in welke misdaan wordt, is of verregaande, of middelbare, of ligte dronkenschap: Pos. 29. In de zeer moeilyke vraag, wegens het straffen van poging tot misdoen, wordt niet alleen de loutere wil van de loutere uitkomst onderscheiden, tusschen welken het bedryf inligt; maar het niet volbragte bedryf is of ene eerste en verwyderde, of ene midden-, of ene naaste poging: Pos. 30-32.
Alvorens deze voorbeelden tot zyn hoofdoogmerk toe te
| |
| |
passen, neemt de Schryver den gewonen regel aan, dat 'er geen misdaad is, zonder boos-opzet (dolus); van welken regel hy enige uitzonderingen voordraagt: Pos. 33 en 34. Dit aangenomen gevoelen is mogelyk niet buiten bedenking, om de menigvuldige uitzonderingen, in welke ook de agteloosheid gestraft wordt.
Te regt verwondert het den Schryver, dat de Romeinen, die een zo nuttig gebruik van de drieledige verdeling, omtrend het verzuim, gemaakt hebben, zulks over het hoofd hebben gezien, ten aanzien van boos-opzet, welks trappen, niet minder dan die van verzuim, oneindig kunnen verschillen: daar ene verdeling van boos-opzet, in hoogste, kleinste en middelbare, buiten de voorwerpelyke of uitwendige, ook nog ene innerlyke of onderwerpelyke waardering der misdaden zoude hebben aan de hand gegeven. Dit gebrek heeft filangieri verbeterd; maar nu kwam het 'er nog op aan, om die drie trappen naauwkeurig te bepalen en af te bakenen: Pos. 39. Zodanige maatstok ontleent de vernuftige filangieri van de meerdere of mindere moeilykheid of gemakkelykheid, om de aanlokzelen tot een misdryf te overwinnen: Pos. 40. Hoe geringer die aanlokzelen zyn, hoe gemakkelyker om te bedwingen, zo veel snoder is het boos-opzet: dus is de misdaad ook snoder, als tyd en beraad overschoten, om de opwellende aansporingen te overwegen en te dempen: Pos. 41. Tegen de opkomende gedagten van een Vadermoord te begaan, druisschen zo vele betrekkingen aan, dat het niet moeilyk valt de stem der Natuur te gehoorzamen, en de aanlokzelen te smoren van ene misdaad, van welke het louter denkbeeld afschuwelyk is: Pos. 42. In tegendeel, hoe moeilyk is het niet, de sterkste beproeving door te staan, wanneer een Huisvader genen weg open ziet, om zyne kleine wigtjens, die om brood roepen, hetzelve te verschaffen, en derzelver geschrei hem heftig aanprikkelt, om, in dien nypenden nood, te stelen? Wie zou aan dezen ongelukkigen, - wie zou aan enen Man, die den verleider van zyne Egtgenote op heter daad betrapt en ter nedervelt, enen hoogsten trap van bozen moedwil toerekenen? dat is, wie zou het voor ene gemakkelyke taak houden, zodanige beproevingen door te staan? Pos. 43 en 44. Welke nu de middelbare moedwil is, die tusschen de
twe uitersten in ligt, valt niet moeilyk op te maken: Pos. 45. De Schryver brengt egter enige bedenkingen tegen filangieri in, te weten voor eerst, dat volgens hem de hoogste of grofste moedwil zou plaats hebben, als ene misdaad zonder beweegredenen, of wel met beweegredenen, dog op ene wrede wyze is begaan: en dat, het geen in koelen bloede en met beraad is bedreven, een middelbaar boos-opzet zoude aanwyzen. Prins oordeelt veeleer, dat ryp beraad en
| |
| |
overdenking een boos-opzet kenmerken, omdat het alsdan gemakkelyker was, de aanprikkelingen te wederstaan. Ten anderen merkt hy aan, dat het niet wel mogelyk is, dat iemant zonder beweegredenen zoude misdoen; dat ook het voorbeeld van filangieri niet voldingende is, alzo hy, die enen onbekenden voorbyganger doodschiet, enkel om de kragt van zyn buspoeder te beproeven, wel door ene geringe, maar nogthans altyd door ene beweegreden is aangespoord: Pos. 46 en 47. Wy voegen 'er tot nadere opheldering nog by, dat die misdader wel geen beweegreden hadt om den voorbyganger te doden; maar wel zekerlyk ene beweegreden, hoe grillig ook, om aan de beproeving van zyn buspoeder het leven van enen voorbyganger op te offeren. Over het geheel keuren wy dit voorbeeld van filangieri niet zeer gelukkig. Zodanige zonderlinge inval, hoe weinig met het gezond verstand, en welgezindheid tot zynen evenmensch, strokende, bewyst mogelyk meer enen hogen trap van ligtzinnigheid, dan wel van boosheid van hart. Opzettelyke wreedheden en folteringen bewyzen zulks veel meer; alzo hy, die al belang stelt in iemants dood, nog geen belang kan hebben by de pynlyke dood, dan alleenlyk om daaruit een onnatuurlyk genoegen te smaken, welks aanlokzel zo veel te gemakkelyker te overwinnen is, als de natuur zelve doorgaans van wreedheid gruwt. De Schryver besluit zyn belangryk Geschrift met ene nuttige aanmerking, dat de waardering der misdaad, uit den trap van boos-opzet, alleen voor zo ver kan gelden, als de overige omstandigheden gelyk staan: Pos. 48. De hoge trap van boosheid van enen dief maakt dan zynen diefstal wel snoder, dan zommige andere diefstallen of soortgelyke misdryven, maar maakt daarom dezen diefstal nog niet tot zwaarder misdaad, dan doodslag, alschoon ook met enige verligtende omstandigheden begaan.
Wat de Theses, die, gelyk doorgaans by dusdanige Geschriften, ook hier zyn bygevoegd, aangaat, zy zyn wel gekozen; zy zyn niet versleten, en van gewigt. De 1ste, 7de en 8ste trokken byzonder onze aandagt tot zig. De eerste Thesis beweert, gelyk noch de vaart van een schip zonder roer, noch het roer zonder wind en vaart, het schip een voorspoedigen togt kan geven, dat even min de loutere zugt tot geluk, zonder het bestuur der Reden, of de loutere voorschriften der Reden, zonder de zugt tot geluk, toereikende zyn, om de pligten van den mensch, in de rigting van zynen levensloop, te regelen: het welk met de schone versen van pope Ess. on Man I. Br. 43. gestaafd wordt. De 7de Stelling of Thesis beperkt de leer van den doorlugtigen Bestryder van Machiavel, frederik den groten, in zyne Nagel. Geschr. I.D. Voorr. bl. 13. omtrend het niet volharden in een aangegaan bondgenootschap van oorlog, als men niet in
| |
| |
staat is dien langer te voeren, of ook grond heeft om zynen bondgenoot te verdenken: deze leer wordt met regt tot de hoogstdringende noodzakelykheid bepaald. Wat de 8ste Stelling betreft: zo zeker als het is, dat alle takken van wetenschap de toelichting der oude Letterkunde behoeven; zo zeker bewyst het voorbeeld van den beroemden ernesti, in zyne aantek. op cicero's III B. Van de Pligten, h. 15. dat de kennis dier oude Letterkunde alleen niet genoegzaam is om de oude Schryvers, op alle plaatsen, wel te verstaan; althans niet om zodanige plaatsen uit te leggen, welken op de ene of andere byzondere wetenschap betrekking hebben.
Wy hebben met zo veel meer genoegen van dit Geschrift een verslag gegeven, als wy de keuze van deszelfs onderwerp, en korte, maar duidelyke behandeling, voor de Regtskunde van belang oordelen. |
|