Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVervolg op het Leven van Buonaparte, of Verzameling der byzonderheden zyner Reize, gedaan door het voormaalig Belgiën, Eiland Walcheren enz. in 1803. Uit het Fransch vertaald. Te Gorinchem, by J. van der Wal, 1804. In gr. 8vo. 334 bl.Veelmaalen hebben wy, in den loop onzer Aankundigingen en Beoordeelingen, bonaparte, op zyne Krygstochten, in en buiten Europa, vergezeld; het Werkje, hier voor ons, is van eene anderen aart, en biedt ons, van deeze Krygstochten zeer wyd verschillende, Tafereelen aan; - Tafereelen, oorspronglyk in 't Fransch geschilderd, doch in Nederduitsche verwen overgebragt. En de oorspronglyke Schryver en de Vertaaler blyven ongenoemd, en zyn by ons onbekend. Zeker heeft de een en ander de gaave van met een sterk coloriet te schilderen. Groot ook zyn de Hoofdbeelden, en luisterryk de Tooneelen, waar op zy zich vertoonen, van het eene op het ander treedende, met herhaaling en verwisseling van Eerbetooningen, van Aanspraaken, van Beantwoordingen, van Geschenken, van Ontmoetingen, nu grootere dan kleindere, doch alle tot eere van den Held en diens Gemaalinne, hem vergezellende op de Reize, door de op den tytel gemelde Gewesten. De voorafgaande Aanmerkingen schetzen het Lot van Belgie, en strekken om aan te wyzen, hoe in de geschiedenis van het einde der XVIIIde Eeuwe valt op te merken, dat de Belgische Gewesten in het Fransche Ryk weder ingelyfd werden, waar van zy, ten allen tyde, een gedeelte hadden uitgemaakt. ‘Zy behoorden,’ zegt de Schryver, ‘wel is waar, achtereenvolgende aan Spanje en Oostenryk; doch slechts door een dier staatkundige schokken, waar van de uitslag eene klaarblyklyke tegenstrydigheid met den natuurlyken loop der dingen is: waar uit dan ook volgt, dat zulk eene wending niet lang kan stand houden.’ Die geschetst hebbende, besluit de Schryver met deeze Spraakwending: | |
[pagina 509]
| |
- ‘Volken van het Fransche Belgie! het is op dit tydstip, dat gy trotsch kunt zyn, op de herinnering dat de wieg van de oude Fransche heerschappy in uw midden was. - De held, die in dertig maanden verrichtte het geen karel de vyfde in dertig jaaren ten uitvoer bragt, de held, die het luisterryk ontwerp, dat door den grooten lodewyk slechts geschetst was, om het oude Fransche grondgebied weder in Frankryk in te lyven, tot stand gebragt heeft, deeze held, het roemryk opperhoofd van het Groote Volk, komt in persoon het recht van uwen ouderdom erkennen: ook komt hy niet als een eenvoudig reiziger, maar met al den luister der oppermagt, waar mede gy zo wel als alle uwe Fransche medeburgers hem bekleed hebt. - Hy komt om al de straalen der nationaale magt op uwen grond te veréénigen, om uwe velden vruchtbaar te maaken, die zo lang door den oorlog verwoest wierden, om de werkzaamheid uwer fabrieken, die zo lang onder vreemde heerschappy verlamd waren, weder in werking te brengen. - Toen gy aan Frankryk behoorde, waren uwe gewesten de ryke stapelplaatzen der handeldryvende Volken; thans, nu gy weder Franschen geworden zyt, wil het Opperhoofd van het Gemeenebest zelf eene pooging in het werk stellen om uw oud voorrecht in den handel op het vaste land u weder te geeven. - Daar de reis van den Eersten Consul in uw midden het roemryk tydstip wordt van uwe weezenlyke verééniging met Frankryk, vertrouwen wy, dat gy het ons dank zult weeten, dat wy u door dit geschrist alle de byzonderheden deezer reis doen kennen.’ Het bepaalde doel des Schryvers is uit deeze Spraakwending duidelyk te ontdekken: ‘want,’ getuigt hy, ‘de Geschiedenis van napoleon bonaparte is waardig om door een welspreekender en grootscher pen dan de myne beschreeven te worden. Het vernuft zal haar eens uit de vleugelen van de faam ontlenen, om den roem van den Franschen Held, op eene luisterryker wyze, te vereeuwigen.’ De VII eerste Hoofdstukken beschryven het vertrek van den Eersten Consul, diens doortocht van Compiegne, komst en verblyf te Amiens, doortocht van Abbeville en Boulogne, aankomst en verblyf te Duinkerken, verblyf te Ryssel, doortocht van Calais; het laatste als een tusschenvoegzel. In den loop deezer Reize | |
[pagina 510]
| |
treffen wy veele byzonderheden aan, tot de opgemelde Steden in dit tydsgewrichte behoorende, zo wat de Fabrieken als de toerusting tot den Kryg tegen Engeland betreft. Eene Uitweiding, die noodzaaklyk wordt, is het opschrift des VIIIsten H. en bestaat in de vermelding van de toebereidzels, tot het ontvangen des Eersten Consuls te Brussel gemaakt, alsmede de hulde, hem daar toegedagt: dit alles is verbaazend sterk gekleurd, en wordt tot het XIIde H. voortgezet; waarin de Reis van bonaparte en diens komst te Brugge beschreeven wordt: aan 't gebeurde te dier Stede, by zyne komst en verblyf, met het bezigtigen der Bataassche Zeekusten, wordt dit en het volgend Hoofdstuk besteed. Diens komst en verblyf te Gent, en zyn vertrek van daar, zyn verblyf te Antwerpen, en komst te Brussel, maaken het XIV en XVde H. uit. Om het agtdaags verblyf te laatstgemelder Stede te beschryven, besteedt de Schryver even zo veele Hoofdstukken. Wy neemen, om van de Schryfwyze eene proef te geeven, 't een en ander over uit den zesden dag, het grootsche Feest der Kooplieden beschryvende: zestig der ryksten hadden zich vereenigd om aan dit Feest pracht by te zetten; deeze wordt in alles breedvoerig vermeld. ‘De Vrouwen,’ merkt de Schryver op, ‘waren thans, daar zy meer in aanmerking kwamen dan by het onthaal op het Stadhuis gegeeven, ook prachtiger in haare kleeding; sommigen haarer hadden kanten kleden aan, die in rykdom voor niets behoefden onder te doen, dan voor dat, het welk de Stad Brussel aan Mevrouw bonaparte als eene hulde hadt aangeboden. Diamanten Hairnaalden, of kranssen van gouden Koorenairen met robynen bezaaid, versierden het kapzel van de meeste Dames. 'Er was nog iets plegtiger noodig, om de pracht, waarvan de weldoener der volken het voorwerp was, nog meer luister by te zetten; dus gingen twee eerwaardige Grysaarts den Eersten Consul vooruit in deze vergadering; alle oogen waren op hen gevestigd. Het Evangelisch Kruis schitterde op hunne borst, en het Roomsche purper versierde den eenen. Deze Grysaarts waren twee dienstknegten des Heeren: de eene de Kardinaal legaat, en de andere de bisschop van Mechelen. De Kommissarissen van de Zaal omringden hen met eer- | |
[pagina 511]
| |
bied. Zy werden niet onder de menigte vermengd. De Godsdienst, waar van het Brabantsche volk nooit afvallig geweest is, heiligde, door de tegenwoordigheid der verheevensten van zyne dienaaren, de hulde, die hetzelve bewyst aan den grooten Man, die de altaaren weder oprichtte, en de dienstknegten des Heeren van de afgelegene eilanden te rug riep, werwaards het misdryf, op de puinhoopen des troons gezeten, hen verbande. - De Kardinaal en de Bisschop werden tot aan den voet van de verheevene plaats geleid. Alle de aanzienlykste persoonen omringden hen, om hunne ledige oogenblikken bezig te houden door een waardiger onderhoud, dat meer met den ernst van hun charakter overeenstemde dan de schitterende ydelheid, welke ons het gezigt der vereenigde schoone waereldsche vrouwen opleverde, by welken de pracht van eene onheilige weelde en de verfynde mode, als de geliefdste dochter van den wellust, alle verzoekingen vereenigd hadden, waar voor de menschelyke zwakheid vatbaar kan zyn.’ Op den vierden dag verleende bonaparte gehoor aan de Afgevaardigden der Bataafsche Republiek, de Heeren brantzen, bicker en den Staatssecretaris van der goes; de Heer schimmelpenninck, voormaalige Ambassadeur by het Hof van Londen, de Ambassadeur sémonville, en de Generaal victor, Commandant en Chef der Fransche troepen in Hollandsche soldy, woonden deeze gehoorgeeving by, die van 's avonds ten zeven tot elf uuren duurde. ‘Engeland,’ voegt 'er de Schryver by, ‘zal eens alle de oogenblikken van zulk een onderhoud tellen, en de Bataafsche Republiek, onze getrouwe bondgenoote, zal hieruit haare volle zekerheid tegen de onbeschaamdheid der Britsche snorkeryen zien ontstaan.’ Op het Feest der Kooplieden te Brussel, waarvan wy zo even gewaagden, ‘vereerde,’ volgens het bericht des Schryvers, ‘de Eerste Consul de Afgevaardigden van de Bataafsche Republiek met zyne byzondere aandacht. By het eindigen van het koncert zag hy dezelve aan het einde der zaal staan en onder de andere aanschouwers vermengd, waaronder zich zelfs vreemde Prinssen, Ministers en Fransche Ambassadeurs bevonden. De Eerste Consul wilde in het feest, waarvan hy het waardig voorwerp was, de vertegenwoordigers doen deelen van een vriendschaplyk Gouvernement, dat zulke edelmoedige | |
[pagina 512]
| |
poogingen doet om hem te ondersteunen in eenen oorlog, waarin hy op zich neemt den twist van het geheele vaste land tegen het trouwloos Engeland te wreeken. Hy gaf bevel aan den Presekt van het Paleis en aan de Kommissarissen der Zaal om de Afgevaardigden van het Bataafsche Gouvernement binnen te leiden, en hen byzondere en aanzienlyke plaatsen te geeven.’ De Gehoorgeeving van den Eersten Consul, aan de Burgerlyke Magten van het Departement van de Dyle, maakt, met de opgave der Aanspraaken en Antwoorden, het XXIVste Hoofdstuk uit. Het XXVste vermeldt het vertrek uit Brussel, en den doortogt van Leuven. Het Byvoegzel tot het Geschiedverhaal der Reis des Eersten Consuls na Brussel geeft een kort berigt van het kort verblyf diens Mans te Vlissingen en te Middelburg, - geeft ons te leezen de Opschriften te Gent, betreklyk tot den doortogt des Eersten Consuls. Men heeft 'er zich aartig bediend van de taal, waarin virgilius de gelukkige Regeering van augustus bezong. Men leest met genoegen de beschryving van den doortogt van verscheide Steden en Dorpen van het Departement van de Schelde, waarvoor een byzonder Hoofdstuk geschikt is, - zo ook om bonapartes komst en verblyf te Antwerpen te beschryven; welke vervallen Koopstad van den Eersten Consul de bemoedigendste toezeggingen ontving; doch ook berispingen, wegens het klein getal opgeschreevenen, door dezelve in het zevende en agtste Jaar geleverd, en de verkeerdheden in den Koophandel gepleegd. By de nieuw gemaakte eeretekens moet wonder afgestooken hebben de groote Ommegang, welks Beelden en Cieraaden hier gedeeltlyk beschreeven worden; een Ommegang, zeer zeldzaam gehouden, en in de laatste Eeuwe alleen in 't Jaar 1728, 1744 en 1767, doch waarop de Bewoonders van Antwerpen zeer gesteld zyn. ‘De Eerste Consul en zyne Gemalin,’ zegt de Schryver, ‘scheenen zich daarmede te vermaaken.’Ga naar voetnoot(*) Grooter vermaak schiepen zy zeker op het | |
[pagina 513]
| |
Feest, dat de Kooplieden gaven, en waarby de rykste Burgers van Antwerpen zich gevoegd hadden. Schoon wy nergens vermeld vinden, van welk Leeven van bonaparte dit Werkje ten Vervolge strekt, vermoeden wy, dat bedoeld wordt de Leevensbeschryving diens Helds, by Allart, door Mr. j. van der lindenGa naar voetnoot(*). Hoe zeer plaatslyk de voorvallen, hier vermeld en breedvoerig beschreeven, ook mogen weezen, die dus voornaamlyk zullen bevallen aan de leesgraagen in de doorreisde Streeken en Steden, heeft het Werkje genoeg zonderlings, om ook anderer aandagt bezig te houden, en te doen stilstaan by de pracht, allerwegen ten toon gespreid, by den meer belangryken staat van voortgezette Handwerken en Fabrieken in dien oord, en de aanstalte, ter uitbreiding des Koophandels gemaakt. |
|