Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Christelyke Zeden-leer: door Frans Volkmar Reinhard, Eersten Hof-prediker van den Keurvorst van Saxen: uit het Hoogduitsch vertaald, enz. IIde Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop. In gr. 8vo. 487 bl.Dit tweede Deel bevat alleen het eerste Deels tweede Stuk van het oorspronglyke uitmuntende Werk des verdienstelyken Schryvers, waarvan wy nu alleen | |
[pagina 494]
| |
den algemeenen inhoud aan onze Leezers zullen mededeelen. Na, in de voorafgaande eerste Afdeeling, over 's menschen natuurlyken aanleg tot volmaaktheid gehandeld te hebben, gaat reinhard, in de tweede, waarmede dit geheele boekdeel gevuld wordt, over tot de overweeging van de onderscheidene verdorvenheden der menschelyke natuur, en de verkeerde richtingen, welke derzelver vermogens krygen kunnen. Zy bevat vyf Hoofdstukken: (1) Over de zonde in 't algemeen. (2) Over de gebreken in het vermogen van denken, of van de zonden by het denken. (3) Over de gebreken in het vermogen van gevoelen, of van de zonden by het gevoelen. (4) Over de gebreken in het vermogen van begeeren, of van de zonden by het verrichten van allerlei daaden. (5) Over de verdorvene gesteldheden van den mensch. Over alle deze onderwerpen wordt het schoonste licht verspreid. De diepdenkende reinhard gaat zyn eigen weg, en overtreft alle zyne voorgangers. Men bemerkt ook hier, allerwege, 's mans edelen smaak, fyn doorzicht, en buitengemeene menschenkennis. Zyne wyduitgestrekte beleezenheid, in oude en nieuwe Schryvers, maakt hy zich overal, met sneedig oordeel, ten nutte. 't Onderricht der Goddelyke Openbaaring staat by hem op hooge waarde, en wordt overal eerbiedig te raade genomen en gevolgd. Hy zegt, in de nu geheel vertaalde Voorrede, na alle onderzoekingen, welken hy omtrent de wysgeerige Leerstelsels der oude en nieuwe Waereld, met alle mogelyke ingespannenheid en onpartydigheid, gedaan heeft, het zuiver Euangelie van Jesus nog steeds voor Goddelyke wysheid, en voor de grootste weldaad te houden. Van den inhoud dezer merkwaardige Voorrede, naar welke wy ook, by de aankondiging van het eerste Deel, ons verlangen hadden te kennen gegeevenGa naar voetnoot(*), dient iets meer gezegd te worden. - De groote onderneeming der Kritische Wysgeeren wordt daarin met lof vermeld. ‘De proeve, om den geheelen omvang der menschelyke kundigheden aan eene tot hiertoe nog niet bewerkte schifting te onderwerpen; het geen in dezelve van uitwendige indrukzelen afhangt, en voor het gemoed vreemd is, af te scheiden van het geen daartoe | |
[pagina 495]
| |
alleen behoort, en reeds vóór die indrukzelen in hetzelve voorhanden was; de zuivere form onzer kennis, zoo als zy tot het weezen van onzen geest bepaald is, te ontdoen van het stoffelyke, het welk van buiten wordt aangebragt; hiernaar den omvang van ons geheel geestelyk vermogen op het naauwkeurigst af te meeten, en voor altyd te bepaalen, hoe ver elk daartoe behoorend vermogen reikt, en hoe veel het in staat is te verrichten; deze proeve,’ zegt reinhard, ‘is zoo oorspronglyk en tevens zoo buitengewoon en moeielyk, dat het besluit, om dezelve te neemen, aan den Koningsbergschen Wysgeer eene plaats onder de grootste Denkers bezorgen zoude, al ware zy hem ook volkomen mislukt.’ Hy noemt het eene waare verdienste der Kritische Wysbegeerte, dat zy den Empiricus wegens zyne oppervlakkigheid, en den Rationalist wegens zyne aanmaatigingen te keer gaat; dat zy den Dogmaticus de onzekerheid zyner grondbeginzelen, en den Scepticus het gebrek aan alle grondbeginzelen voorhoudt; dat zy den Sectaris zyne eenzydigheid, en den Eclecticus zyn willekeurig gedrag doet gevoelen; dat zy inzonderheid aan de Zedenleer dien ernst en die waardigheid tracht weder te geeven, welke zy, door den invloed van slappe en partydige grondstellingen, verloren had. Hy erkent uit die Wysbegeerte ook zelf zoo veel geleerd te hebben, en door haar op zoo veele gebreken der voorige Uitgaven oplettende gemaakt te zyn, dat hy niet voorby konde, om, nu door haar voorgelicht, in de derde Uitgave, veele zaaken naauwkeuriger te ontwikkelen, anders te stellen, en beter te bewyzen, dan anders geschied zou zyn, en dus veel, het welk geheel ontbrak, aan te vullen. Maar hy verklaart, desniettemin, met de voornaame grondstellingen van kant zich niet te kunnen vereenigen. Zy brengen, naar het oordeel van reinhard, onoplosbaare zwaarigheden en uitwerkselen te wege, die den voorzichtigen en onpartydigen navorscher rechtvaardigen kunnen, wanneer hy 'er zyne goedkeuring aan weigert, wanneer hy die duidelykheid, die onbetwistbaare zekerheid, dat algemeen geldende en beslissende, het welk, volgends de verzekering haarer voorstanderen, aan alle twisten voor altyd een einde maaken, en alle zelfdenkers tot eeuwigen vrede vereenigen moest, daarin volstrekt niet vinden kan. Hy houdt de groote taak, die men voorgeeft, dat de Kriti- | |
[pagina 496]
| |
sche Wysbegeerte reeds zou afgeweeven bebben, voor onuitvoerlyk, en twyfelt, of het zelfs der scherpzinnigste ontleeding gelukken kan, de form van ons weezen, van alle stoffe gezuiverd, te vinden en daar te stellen. Hy geeft daar voor gewigtige redenen, overwaardig, om by den Schryver zelven geleezen, en ernstig nagedacht te worden. Dergelyken zyn ook de byzondere bedenkingen, die hy tegen deze beide hoofdsteslingen der Kritische Wysbegeerte bybrengt, naamelyk, dat 'er geen bewys voor het aanweezen van God is, maar dat dit enkel om praktische redenen geloofd moet worden; en dat alle beschouwing van voordeel voor onverdraaglyk met de waare zedelykheid moet verklaard, en een grondbeginzel van zedelykheid moet aangenomen worden, het welk in geene betrekking tot eenig voorwerp staat, en niets meer dan de manier en wyze bepaalt, hoe men willen en handelen moet, dat is een formeel beginzel. Op de vraag, in welke betrekking de Kritische Wysbegeerte omtrent de Openbaaring in 't algemeen, en omtrent het Christendom in 't byzonder staat? antwoordt de Schryver in dier voege, dat men de strydigheid der Kritische Wysbegeerte met alle Openbaaring, waarin alles op gezag berust, en berusten moet, en by naame met het Christendom, duidelyk inzie. Voor zich verklaart hy, integendeel, na een zorgvuldig, en, zoo veel in zyn vermogen was, diep onderzoek van alle stelzels, welke het wysgeerig verstand tot hiertoe heeft opgegeeven, meer en meer wantrouwend op derzelver bespiegelingen geworden te zyn, en dat het gevolg en de vrucht van deze naspooringen geweest is een vaster, meer geruststellend geloof aan het zuiver Euangelie van Jesus, zoo als het, volgends de regels eener juiste letterlyke uitlegging, in de Heilige Schrift vervat is. En hiermede moeten wy nu van deze Voorrede, waarop wy onze Landgenooten meenden opmerkzaam te moeten maaken, afstappen. Wie zou niet gaarne een Man van die vermaardheid, als reinhard, over Stellingen, die zoo veel invloed op de Zedenleer hebben, en omtrent welken, in de laatste jaaren, door de schranderste Vernusten, met zoo veel scherpzinnigheid over en weder getwist is, zyne stem, met wyze bedachtzaamheid en schiftende oordeelkunde, hooren uitbrengen? |
|