Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 480]
| |
Hugo de groot, Tooneelspel. In vier Bedryven. Naar het Hoogduitsch, van A. von Kotzebue. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1804. In 8vo. 108 bladz.Schilders en Dichters, zegt horatius, hebben een gelyk voorrecht, bestaande in de schoonheeden, welke in de Natuur hier en elders verspreid gevonden worden, in één voorwerp te vereenigen; maar, zo dra ze een Vischstaart aan het lighaam eener schoone Vrouw hechten, lagchen horatius en de Pisonen, à gorge deployé; en zo zouden wy ook hier moeten lagchen, indien een ernstiger gevoel, zo wel voor de verdiensten van von kotzebue, als voor den onstersselyken roem van onzen Vaderlander hugo de groot, ons niet met verbaazing de weelderige afdwaalingen van het onbesnoeid vernuft deed aanstaaren, nu de, anders door ons zeer geachte kotzebue, de Man, wiens dramatische vinding indedaad, in veele opzichten, bewonderenswaardig is, hier onzen uitmuntenden Landgenoot, den éénigen hugo grotius, wiens geschiedenis en character, by geluk, door geheel Europa bekend zyn, zo geheel verkeerd en verminkt voorstelt, dat de Nederduitsche Vertaaler, naar onze gedachten, een zeldzaam begrip van dien grooten Man, of van den smaak zyner Landgenooten, moet maaken, om zich te kunnen inbeelden, dat dit Stuk, hoe zeer ook anders voor een oppervlakkigen Tooncelbeschouwer niet onbehaaglyk, in ons Land eenigen opgang kan maaken. Wie, die slegts eenigzins 's Mans Geschiedenis kent, (en welk beschaafd opgevoed Nederlander zou die, zo wel voor de Letteren als voor 's Lands Historie, zo belangryke Geschiedenis niet kennen!) zoude, zonder met de Pisonen te lagchen, den Vischstaart, die hier aan dit schoone Vrouwen-lighaam gehecht is, kunnen zien? De groot, die by zyne vlucht naauwlyks 38 jaaren bereikt had, is hier een Grysaartt; zyn Dochtertjen van 9 jaaren, een huuwbaar meisjen. Hy heeft een' Zoon, Felix genoemd, die hem, in de kleeding van een' Visscher vermomd, tracht te redden. Men laat hem in eene mand van het Kasteel Loevestein afzakken; eene vinding, welke kotzebue uit de Geschiedenis van david of paulus, of mogelyk uit den Roman van don clarazel de gontarnos, schynt ontleend te hebben: terwyl het Slot Loevestein ook geheel Poëtisch, en niet zo als het waarlyk is, maar zo als de Dichter het tot zyn oogmerk noodig heeft, beschreeven wordt. Doch zyne vlucht wordt ontdekt. De Commandeur van het Kasteel, welke eigentlyk jacob van prounink, bygenaamd deventer, geheeten was, moet hier, ik weet niet waarom! den Duitschen naam van Gasweiler draagen. 'Er is ook nog een Voedsterzoon van hugo, als Lieutenant der | |
[pagina 481]
| |
bezetting, ingewerkt. De groot vlucht daarop nog daarenboven in de Boekenkist, - doch keert terug, wyl hy verneemt, dat zyn Voedsterzoon om zyn ontvluchten in gevaar des levens geraakt is, - verzoent zich met maurits, - risum teneatis Amici! - Wy zouden lagchen, zo dit deerlyk verkladden van zulk een schoon onderwerp ons niet te zeer moeide. Hoe veel schoons ware 'er niet, met kotzebue's genie, uit dit onderwerp, door alleenlyk by de waarheid te blyven, te trekken geweest! Welk een treffend gebruik voor het Tooneel had men hier kunnen maaken van het wonderbaare, door 'er een', in andere Stukken dikwyls verdichten, hier door de waarheid zelve aan de hand gegeevenen Droom van de groot's Dochter in te laaten vloeijen! Welk eene verscheidenheid en contrast van Character en Zeden hadde men hier niet, door het ten Tooneele voeren van de, in de Geschiedenis zelve als eene der Hoofdpersonagien der daad voorkomende, Dienstmaagd, elsje van houwening, kunnen voorstellen; en hoe zeer sterk zouden, wanneer ze tooneelmaatig en tevens naar waarheid behandeld waren, de Characters van de groot's Huisvrouw, van den Commandeur deventer en zyne Huisvrouw, van de groot's Dienaar willem van de velde, die hy geduurende zyn verblyf op Loevestein in de Rechten onderwees, en welke in dit harssenschimmig Stuk geheel vergeeten is, niet hebben kunnen werken! Welke leevendige tooneelen zoude men, door die verscheidenheid van Characters, zo wel in de groot's vertrek, als buiten hetzelve onder de Soldaaten enz., ter verleevendiging, zonder der waarheid te zeer te beledigen, (en tot zo verre mag ook de Episodische byverdichting slegts gaan) hebben kunnen bybrengen! - daar men hier, in tegendeel, geheel verdichte Characters, verdichte Persoonen, verdichte Daaden opeenhoopt, welke allen, uit hoofde van derzelver gemaakten onnatuurlykheid, terstond in 't oog vallen. Met recht zegt boileau:
Le Faux est toujours fade, ennuieux, languissant;
Mais la Nature est vraye, et d'abord on la sentGa naar voetnoot(*).
‘Ja maar! als men zó de dramatische kunststukken der meeste Dichters beschouwt, zal men ze alle van de waarheid zien afwyken; ja zelfs dan, wanneer ze die anders wel konden behouden. De meeste Fransche...’ Ja nu! dat is wel! wat gaan | |
[pagina 482]
| |
ons andere Volken en hun goede of kwaade smaak aan? De meeste Hollanders zouden lagchen, of met verdriet uit den Schouwburg loopen, als ze, by voorbeeld, in een Treurspel, ten tytel voerende oldenbarneveld, de zaaken zo zagen schikken, dat de Grysaart, als Weduwenaar voorkomende, in plaats van ter dood veroordeeld te worden, zich met de Minnaares van Prins maurits in het huwelyk begaf, en alles met een bevallig Anacreontisch Ballets tableau, waarin de oude man, op één been staande, (en groupe) zyne bruid omarmde, besloten wierd: en, ondanks men in dit Stuk, uit Leeuwaarden in Mey 1804, den Leezer toeroept: ‘Lezer! gelooven wy niet, dat eenig, in 's Lands Geschiedenissen kundig aanschouwer, de keus van kotzebue, in dit geval, billyken, veel minder hem erkentenis voor die keus bewyzen zal. Als Dichter hadde hy immers dit Stuk eenen anderen naam kunnen geeven, zonder de achtbaarheid der Geschiedenis zo rukeloos te verguizen. Of zoude de naam des Helds alleen een Tooneelstuk schoonheid byzetten; of wel, zoude dit Stuk en deszelfs bedoeling niet even goed en nuttig kunnen zyn, schoon het niet op eene openbaare logen gegrond ware? Dat men zo met de aloude Geschiedenissen, met de daaden van Halfgoden en Helden, of met de duistere voorvallen van vroegere Eeuwen handele, kan men het weelig dichterlyk vernuft nog toegeeven; ook de Dichters der Ouden versierden de Volksgeruchten hunner, in hunnen tyd reeds aloude, Helden met fabelen van eigene vinding: maar dat men thands die vryheid geoorloofd houde, in onderwerpen van laatere Eeuwen, en ons zo wel bekende Characters, van zo algemeen beroemde Persoonen, zo misvormd voordraage, en als 't ware hunne naamen en klederen leene, om 'er verdichte harssenbeelden mede te benoemen en te tooijen, kan by ons even zo min ingang vinden, als dat men het Pourtrait van een' incroyablen van onzen tyd voor dat van den Ridder cats wilde doen doorgaan. Wy roepen dus mede den Leezer toe: zoek in dit Tooneelstuk geen naauwkeurige Historische waarheid! even zo min als in het Pourtraitjen, dat 'er voor staat, | |
[pagina 483]
| |
eene getrouwe gelykenis. Het moge de hugo van kotzebue zyn, maar het is onze groote hugo niet! Maar zoekt gy in dit Tooneelstuk iets goeds, veel vernuftige woordspeeling, veel leerzaame spreuken, veel wildzang en woelige tooneelen, en in dit Pourtrait een ongelukkig geslaagd Copytjen naar een fraai Afbeeldsel van onzen grooten houbraken, gy zult het vinden. |
|