Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geschiedenis van het Leven van M. Tullius Cicero. Door Middleton. Uit het Engelsch door W.J. Zillesen, Professor Eloq. & Ling. Graec. en Rector der Latynsche School te Middelburg. IIde Deel. Te Utrecht, by G.T. van Paddenburg en Zoon. In gr. 8vo. 485 bl.Dit Tweede DeelGa naar voetnoot(*) der Vertaalinge van het uitmuntende Werk van middleton bevat Drie Hoofdstukken, of Afdeelingen, van de Twaalf, welke, zo als wy reeds by onze recensie van het Eerste Deel gezegd hebbenGa naar voetnoot(†), het geheel uitmaaken, t.w. het VIde, VIIde en VIIIste. Een geregeld en aaneengeschakeld uittreksel van alles te geeven, verbiedt ons de ruimte, waaraan wy bepaald zyn. Alles, wat wy kunnen doen, is, met weinige woorden den inhoud van ieder Hoofdstuk aan te wyzen, en hier en daar iets uit te kippen tot een staal van des Schryvers wyze van voordracht. Het Zesde Hoofdstuk, dan, bevat de daaden en lotgevallen van cicero, zedert zyne terugkomst uit zyne ballingschap, tot dat hy, in de hoedanigheid van Proconsul, het bewind kreeg over Cilicie; een tydsbestek van tusschen de vyf en zes jaaren, van het 50ste tot het 56ste van cicero's ouderdom. In het slot des Eersten Deels was verhaald, met welke toejuichingen de Redder des Vaderlands, by zyne terugkomst, niet alleen te Rome, maar door geheel | |
[pagina 461]
| |
Italie ontvangen wierd. Hoe groote vreugde hem dit baarde, getuigen zyne Redenvoeringen, by die gelegenheid, zo in den Raad, als tot het Volk gehouden. Zyn genoegen was, evenwel, niet zonder stoornis, en even weinig volmaakt als eenig ding op aarde. In zyne waardigheid werd hy hersteld, en besloten hem van wegen den Staat vergoeding te doen voor de schade, welke hy, door de geweldenaaryen van clodius en zyne andere vyanden, geleden had in zyne goederenGa naar voetnoot(*). Maar die schade werd veel laager geschat dan zy weezenlyk bedroegGa naar voetnoot(†), en het verlies hem in verre na niet goedgedaan. Hy beklaagde zich hierover wel by zyne vertrouwde vrienden; maar wilde zich niet vernederen tot het vraagen van eene meer volledige schadeloosstelling. De snoode en niets ontziende clodius brouwde hem zo veel moeite, als hy konde, niet alleen met schelden, uitvaaren en slimme streeken, maar met geweldige onderneemingen tegen het herbouwen van zyn afgebroken huis, ja zelfs tegen zynen persoon en leevenGa naar voetnoot(‡). Rome levert in deezen tyd een verschrikkelyk tooneel van geweld en verwarringe. Pompejus, crassus en caesar, met elkander vereenigd, bezaten eene macht, waartegen geene andere was opgewassen. Bleeven zy eensgezind, dan was de gantsche Staat hun onderworpen. Maar hunne vriendschap hing aan eenen zyden draad; en wierden zy oneens, dan had men eenen Burgeroorlog te duchten. Cicero begreep dit volkomen, en poogde, door het winnen hunner vriendschap, het kwaad te weeren, en hen tot gemaatigdheid te leiden, zo veel hy kondeGa naar voetnoot(§). Van den anderen kant was hy zelve een persoon van te veel gewichts, en, uit hoofde zyner bekwaamheden en verdiensten, van te grooten invloed, dat zy niet zou den getracht hebben hem in hunne belangen over te haalen. Inzonderheid maakte caesar hiervan zyn werk. Crassus schynt in niets uitgemunt te hebben dan door zynen onmeetbaaren rykdom, welke alleen hem ontzachlyk maakte. Pompejus bezat uitsteekende begaafdheden, maar, steunende op zyn verkregen gezach, en verblind door zynen vroegen voorspoed, verbeeldde hy zich niets te vreezen te heb- | |
[pagina 462]
| |
ben, en gaf onvoorzichtiglyk zynen mededinger de wapens in handen, welke eenmaal zynen eigenen ondergang zouden bewerken. Caesar, de schranderste van allen, veroverde en plonderde Gallie in den naam van het Gemeenebest, verzamelde een talryk en geoefend Leger, op welks aankleeving aan zynen persoon hy konde vertrouwen, terwyl de roof van Bondgenooten en overwonnen Volken hem de middelen bezorgde om zich te Rome eenen aanhang te werven. Hy wist pompejus, zo wel als cicero zelven, te blinddoeken, tot dat de tyd zoude geboren zyn, waarin hy zyn groot ontwerp wilde uitvoeren. Vanhier die wederzydsche lofspraaken, die betuigingen van achtinge en vriendschap tusschen cicero en caesar. Vanhier de diensten, welke de laatste bewees aan den Broeder en andere Vrienden des eerstgemelden, welken deeze hem verzocht in Gallie te bevorderen, of anders aanbeval. Verscheiden blyken daarvan leveren ons de Brieven, door cicero, omtrent deezen tyd, zo aan caesar zelven, als aan anderen, geschrevenGa naar voetnoot(*). Of hy ten dien tyde inder- | |
[pagina 463]
| |
daad denzelven zo beschouwde, als hy in die Brieven meermaalen van hem spreekt, is, ten besten genomen, | |
[pagina 464]
| |
twyffelachtig. Maar voor de groote hoedanigheden van caesar had hy weezenlyk achting, en hoopte waarschynelyk, dat hy, door het winnen van deszelfs vriendschap, die hoedanigheden, welke voor de vryheid des Vaderlands zo gevaarlyk waren, tot derzelver behoudenis zoude kunnen leiden. Eene loflyke hoop in haare beginselen, schoon by de uitkomst ydel. Crassus ondernam den dollen en onnoodigen oorlog tegen de Parthiers, voerde denzelven even dwaas als hy hem roekeloos had begonnen, en sneuvelde met zynen eenigen Zoon, eenen veel beloovenden jongelingGa naar voetnoot(*). Hiermede, om ons te bedienen van eene in onze dagen gemaakte leenspreuk, was de wolbaal wechgenomen, welke twee kostbaare porseleinen vaazen beveiligde voor het gevaar van tegen elkander te stooten. Tot vermeerdering van ongeluk stierf julia, de Vrouw van pompeius, en Dochter van caesar. in het volgende jaar, in het kraambeddeGa naar voetnoot(†). Zy bezat de liefde van haaren Echtgenoot en van haaren Vader beiden, en had, ware zy in leeven gebleven, misschien de vriendschapsbreuk kunnen voorkomen, welke nu genoegzaam onvermydelyk werd. Cicero gaf, geduurende deezen tyd, zich niet zo geheel over aan de zorge der Staatszaaken, dat hy zyne geliefde bezigheden, de beoefening der Welspreekendheid en der Wysgeerte, zoude verwaarloosd hebben. Hy verdedigde, somtyds inderdaad meer uit inschikkelykheid voor pompejus, dan uit eigene verkiezinge, verscheidene zyner oude vyanden, als gabinius, vatiniusGa naar voetnoot(‡) enz. en zynen Vriend milo, tegen verschillende beschuldigingen; den laatstgemelden tegen aanklacht wegens het ombrengen van clodius, schoon | |
[pagina 465]
| |
met ongelukkigen uitslagGa naar voetnoot(*). Hy schreef ook zyne Boeken over den Redenaar, over de Staatkunde, of de Republicâ, en over de WettenGa naar voetnoot(†). Ook werd hy tot Augur verkozen in de plaatze van crassusGa naar voetnoot(‡). Onder het derde Consulschap van pompejus was eene wet gemaakt, dat niemand, die Consul of Praetor was geweest, eerder, dan vyf jaaren na het eindigen zyner bedieninge, tot het bestuur van eenig Wingewest zoude bevoegd zyn. Tot vervulling der eerste vyf jaaren moesten de Gewestbestuuren by het lot verdeeld worden onder de Oud-Consuls en Oud-Praetors, die nog geen bewind buitenslands gevoerd hadden. Cicero, schoon hy veel liever te Rome gebleven ware, moest zich hieraan onderwerpen, en kreeg Cilicie tot zyn deelGa naar voetnoot(§). Hierop volgt, bl. 182, het Zevende Hoofdstuk, behelzende het verblyf en de verrichtingen van cicero in het Gewest, dat zyner zorge was toevertrouwd, en zyn gedrag in den burgeroorlog tusschen pompejus en caesar, tot op den beslissenden veldslag van Pharsalie. De eersten vormen een der schitterendste tydperken van cicero's leeven, niet zo zeer in hetgeene hy door de wapenen volvoerde, als door zyne burgerlyke bestuuringe. In den kryg zoude men juist niet veel verwachten van iemand, die zyn geheele leeven in den Raad en de Pleitzaal, of met het beoefenen der fraaie Letteren en der Wysgeerte, had doorgebracht. Maar geen Roomsch burger van eenig aanzien was in de oorlogskunde te eenemaal onbedreven, en cicero toonde in Cilicie, dat de vermogens van zynen geest in staat waren om te eenemaal verschillende onderwerpen te bevatten. Doch boven alles onderscheidde hy zich door een onschuldig en eerlyk bestuur, vry van alle laagheid en baatzucht. Eenige regels zullen wy hier afschryven, tot een staaltjen, zo van zyne belangloosheid, als van des Schryvers wyze van voordraagen. ‘Het was altyd de gewoonte geweest,’ leezen wy bladz. 199, ‘dat, wanneer eene [een] Landvoogd buiten 's Lands naar zyn Gewest ging, de Landen, welken hy doortrok, alle de onkosten zyner reis moesten dragen. Maar cicero had geen voet op vreemden grond gezet, of hy verbood, dadelyk eenige onkosten hoe- | |
[pagina 466]
| |
genaamd, het zy uit 's lands of byzondere casse voor hem of zyn gezelschap te maken. Dit verwekte in alle de steden van Griekenland eene groote verwondering voor hemGa naar voetnoot(*). In Asia deed hy het zelfde, en dulde zelfs niet, dat zyne Officieren, het geen de wet zelve hun toestond, aannamen, als voeder en brandhout, noch iets anders dan enkele herberging met vier bedden; het geen hy ook nog vermydde, zoo dra het mogelyk was, hen verpligtende om in hunne tenten te verblyven. En door zyn voorbeeld en gestadige vermaningen haalde hy zyne Onderbevelhebbers en andere Officieren, zoo volkomen tot omhelzing zyner bedoelingen over, dat zy allen, zegt hy, op eene wonderbare wyze met hem zamenspanden in het betoonen van eene jaloersche bezorgdheid voor zyne eer.Ga naar voetnoot(†).’ In het algemeen waren de Roomsche Landvoogden zo gewoon aan het uitmergelen der Wingewesten, dat hunne knevelaaryen naauwelyks meer als misdaadig beschouwd wierden. Van de geenen, welken, na het afloopen van den tyd huns bewinds, daarover in rechten werden betrokken, zag men bykans niemand veroordeelen, dan die niet genoeg had gestolen om zyne rechters te kunnen omkoopen. In eenen der aangehaalde Brieven aan atticus beschryft cicero den deerlyken staat, waartoe het Gewest, hem toevertrouwd, gebragt was, wanneer hy 'er kwam. Dies te grooteren lof verdienden en behaalden zyne belanglooze braafheid en de onvermoeide poogingen, welke hy aanwendde om een bykans in den grond bedorven Landschap eenigzins te herstellen. Met vermaak zouden wy daarop stilstaan, indien wy niet te zeer aan onze ruimte bepaald waren. Nu moeten wy den Leezer tot het Werk zelve wyzen. Dit alleen zullen wy zeggen, dat cicero nooit in zyn leeven meer waare grootheid van ziel vertoonde, dan terwyl hy als Proconsul in Asië was. Het is bekend, dat cicero, na vruchtloos zyn best gedaan te hebben om eene bemiddeling te bewerken, de zyde van pompejus volgde, hoezeer ook caesar poogde hem op zyne zyde te brengen, of tot het onzydig aanschouwen van den twist te beweegen. Men weet ook den uitslag van den kryg. Pompejus verbeurde, | |
[pagina 467]
| |
door zyne trotsheid en verkeerd beleid, al den roem, welken hy in zynen vroegeren leeftyd had verkregen, en caesar toonde, en als Staatkundige, en als Veldheer, verre boven hem uit te munten, tot dat de Pharsalische slag de zaak tusschen hen besliste. In het Achtste Hoofdstuk, dat met bladz. 338 begint; en den tyd bevat, die van den slag van Pharsalie tot op den dood van caesar verliep, vinden wy cicero in zeer verdrietige en ongelukkige omstandigheden. Huislyke ongenoegens kwelden hem het eene by het andere. De slechte huishouding en het ongemaklyke humeur van zyne Huisvrouw terentia deeden hem, na een huwelyk van meer dan dertig jaaren, besluiten tot eene echtscheidingGa naar voetnoot(*). Terwyl hy nog onzeker was, welke behandeling hy te verwachten had van den overwinnaar, moest hy ondervinden, dat zyn eigen Broeder, en deszelfs Zoon, om te gemaklyker hunnen vrede met caesar te maaken, de schuld hunner aankleevinge aan de party van pompejus op hem wierpen, en poogden hem, aan welken zy zo groote verplichting hadden, in ongenade te brengen. Deeze laster, want laster was het inderdaad, trof cicero diep, en te meer, daar hy, ten zelfden tyde, alles deed, wat hy konde, om van caesar genade voor quintus te verwervenGa naar voetnoot(†). De Recensent kan niet nalaaten hier het slot te plaatzen van eenen der Brieven van cicero aan atticus, alwaar hy, na van deeze behandeling, en van den ongelukkigen toestand zyner Dochter, gesproken te hebben, dus eindigt: ‘Dit schreef ik op mynen geboortedag. Ach! dat myn Vader my op denzelven niet had opgenomen! of dat vervolgens myne Moeder geen ander kind had ter waereld gebragt! Myne traanen beletten my meer te schryvenGa naar voetnoot(‡).’ Het huwelyk zyner geliefde Dochter met dolabella was niet gelukkig, en werd gevolgd van eene echtscheidinge. Niet lang daarna stierf tullia, nog aan het huis van haaren gewezen Echtgenoot, in het kraambeddeGa naar voetnoot(§). Dit sloeg den geest des Vaders te eenemaal ter neder. Reeds te vooren geheel mismoedig over het verlies der algemeene Vryheid en van zyne eigene Waardigheid met dezelve, over het deerlyk omkomen van veelen zyner | |
[pagina 468]
| |
Vrienden, konde hy deeze ophooping van ramp niet verdraagen, maar gaf zich over aan eene droefheid, welke met reden buitenspoorig mogt genoemd worden, indien de opeenstapeling van wederwaardigheden, welke hem ten deezen tyde drukten, ons niet beval de smarten van het vaderlyke hart te eerbiedigen. In dit zelfde tydperk schreef hy nogthans verscheidene Werken, doch welker optelling ons te lang zoude ophoudenGa naar voetnoot(*): het is tyd, dat wy eindigen. Anders zouden wy nog gaarne eenige aanmerkingen mededeelen over hetgeen, bl. 344 env., gezegd wordt, raakende het character van pompejus. Met reden mag men vraagen, of het gezegde van cicero, dat hy denzelven kende ‘als een eerlyk, achtbaar en waardig man,’ wel volkomen strooke met hetgeen hy, op andere plaatzen, schryft aan zynen atticusGa naar voetnoot(†)? - Inderdaad, wie van beiden de overhand behield, caesar of pompejus, de Vryheid van Rome was verloren: maar pompejus, en vooral zyne aanhangers, zouden, ten opzichte van byzondere persoonen, hunne overwinning met veel meer wreedheden bezoedeld hebben dan caesar, die, het zy dan uit waare of geveinsde grootmoedigheid, door zachtheid poogde de harten met zyne dwingelandye te bevredigen, daar de regeering van de andere party een volmaakt schrikbewind zoude geweest zyn. Cicero werd in het byzonder door caesar behandeld met alle blyken van achtinge. Hy verdedigde by denzelven Q. ligarius, en dejotarus, den Vorst van Gallo Graecia, of Galatie, die beiden de party van pompejus hadden getrokken, terwyl de laatstgemelde nog daarboven, door zynen eigenen Kleinzoon, beschuldigd wierd van eenen aanslag tegen caesar's leeven. Voor den eersten verwierf hy vergiffenis, - voor den anderen, wiens ondergang reeds besloten was, ten minsten uitstel, tot dat de zaak nader zoude onderzocht zynGa naar voetnoot(‡). - Onder de heftigste tegenstanders van caesar was geweest m. marcellus. Deeze had, na de nederlaag van pompejus, zich na Mitylene begeven, en daar stil geleefd | |
[pagina 469]
| |
in wysgeerige afzondering. Caesar verleende denzelven, op voorspraak van den Raad, vergiffenis, en vryheid om weder na Rome te keeren. Dit grootmoedig gedrag bewoog cicero om aan caesar daarvoor eene dankzegging te doen, waarin hy eene menigte van fraaie dingen tot lof van caesar zeide, welke sommigen aanleiding hebben gegeven om hem van onoprechtheid te beschuldigen. Dan hieromtrent wordt hy door middletonGa naar voetnoot(*) zeer wel verdedigd. Ondertusschen heeft de Recensent, met eenige verwonderinge, gezien, dat de Heer zillesen de Redenvoering pro m. marcello, welke wy nog hebben, op het voetspoor van den Heer wolff, houdt voor een ondergeschoven Stuk van den een of anderen DeclamateurGa naar voetnoot(†). Hy kent het Stuk van den Heer wolff niet, en kan dus de redenen, door denzelven, voor zyn gevoelen, bygebracht, niet beoordeelen. Maar dat cicero by de gemelde gelegenheid eene dankzeggende Redenvoering tot caesar gehouden hebbe, is buiten tegenspraak, en het tot ons gekomen Stuk behelst niets, zo veel wy zien, hetgeen of cicero's Character, of deszelfs Welspreekendheid onwaardig zoude zyn, of niet strooken met de omstandigheden der tyden. De Declamateur van den Heer wolff moet een recht bekwaam kaerel zyn geweest, en doet ons denken om de verbeeldingen van den Jesuit harduinus, dat de Grieksche en Latynsche Classische Schryvers niets anders waren dan Monniken-voortbrengsels van de Middel-eeuwen; waarop eenmaal iemand niet onaartig aanmerkte, dat hy gaarne met Broeder cicero, Broeder virgilius en Broeder horatius zoude hebben omgegaan. Ons bericht is reeds te wyd uitgelopen om over de Vertaaling van dit Tweede Deel iets aan te merken, schoon het ons aan overvloedige stof daartoe niet zoude ontbreeken. Dit alleen zullen wy zeggen, dat dezelve volkomen beantwoordt aan die van het Eerste. Het doet ons waarlyk leed te zien, dat een Werk van zo veel aanbelang, en in het oorspronglyke zo schoon uitgevoerd, in de Vertaaling zo ongelukkiglyk wordt behandeld. |
|