Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Uitlegkundig Woordenboek, ter opheldering van de Schriften des N Verbonds. Door G. Hesselink, A.L.M., Phil. Doct., Lid van de Bataafsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte by de Doopsgezinden te Amsterdam. Tweede Druk, veranderd en aanmerkelyk vermeerderd. Te Amsterdam, by G. Warnars en J.W. Yntema en Comp., 1803. In gr. 8vo. 811 bl.Van de eerste Uitgave deezes Uitlegkundigen Werks hebben wy een breed verslag gedaan, en de uitmuntenheid van 't zelve, door voorbeelden, daaruit ontleend, aangeweezen, alsmede getoond, hoe, in Engeland, schaars pryzende Boekbeoordeelaars den lof van 't zelve hebben uitgemeetenGa naar voetnoot(*). Wy mogen derwaards heenen wyzen, doch het daar by niet laaten berusten. Redenen te over doen zich op, om 'er de aandagt onzer Leezeren by deezen tweeden Druk op te vestigen. Met genoegen verneemen wy het sterk vertier deezes Werks, en dat de lust tot verstandige Schriftuuroefening by onze Landgenooten sterk genoeg geweest is, om, reeds vóór tien jaaren, eene nieuwe Uitgave het licht te doen zien. Dan de voortduurende ongerustheid der tyden heeft Schryver en Uitgeevers dit doen verwylen; - een verwyl, 't geen den geachten Opsteller gelegenheid geschonken heeft om alles van vooren af naauwkeurig na te gaan en op nieuw te beproeven. Met volle regt mag de Hoogleeraar deswegen schryven: ‘Gy ontfangt dus, Leezer! eene, niet slegts nieuwe, maar ook doorgaans veranderde en aanmerkelyk | |
[pagina 442]
| |
vermeerderde Uitgave; schoon 'er door beknopter Druk, waaraan echter de uiterlyke welstandigheid niet is opgeofferd, gezorgd is, het Boekdeel, zo min mogelyk, in dikte te doen toeneemen, ten einde den prys niet noodeloos te bezwaaren.’ Hy voegt 'er by: ‘Veele nieuwe plaatzen, benevens derzelver Verklaaringen, zyn 'er bygevoegd, sommigen veranderd, anderen duidelyker ontvouwd, of door nieuwe bewysgronden, inzonderheid van Taalgebruik, gestaafd. Ook eenige Artikels, gelyk onder de meer uitgebreide ten voorbeelde strekke het Artikel regtvaardigheid enz., zyn doorgaans of bykans geheel veranderd.’ Ongeveer twee jaaren naa de eerste Uitgave des Woordenboeks zag een Stukje, zonder naam van Schryver of Uitgeever, het licht, onder den Titel: De Nieuwe Hervorming onder de Doopsgezinden, volgens het Uitlegkundig Woordenboek van den Heer hesselink. De Hoogleeraar heeft zynen tyd niet willen verkwisten, met het beantwoorden van eenen Man, wiens onedele bedoelingen kennelyk doorstraalden. Alleen vondt hy toen goed, in een kort opstel zich tot de Leezers van het Woordenboek te wenden. Thans schryft hy, ten deezen aanziene: ‘Een en ander der toen gemaakte aanmerkingen wil ik hier byvoegen, in zoverre dezelve kunnen dienstig zyn tot beter verstand van den aart deezes Boeks; na vooraf grootelyks myne bevreemding betuigd te hebben, waarom, volgens inhoud des Titels van dit Geschrift, de Schryver my op de lyst der Nieuwe Hervormers gesteld heeft; daar ik openlyk betuig, dat myne gevoelens, raakende zo het algemeene Geloof, als verscheidene Leerstukken, zeer wyd verschillen van de Leerbegrippen van hen, die men den naam van Nieuwe Hervormers gegeeven heeft; terwyl de poogingen van de meesten deezer my toeschynen op een gantschelyk verderf en ondermyning van het waare Christendom uit te loopen; gelyk ik ook toen heb te kennen gegeeven, en elk onbevooroordeelden moet in 't oog loopen, die met de Schriften dier zogenaamde Nieuwe Hervormers en myn Woordenboek bekend is. - Daar ons echter de waarheid behoort dierbaar te zyn, heb ik getracht van de voorlichting en arbeid der nieuwere Schriftuurverklaarders een bescheiden gebruik te maaken; achtende het ten hoogsten onbillyk, dat men over hem, die in het verklaaren van | |
[pagina 443]
| |
sommige plaatzen de nieuwere Uitleggers meent te moeten volgen, daarom het zelfde vonnis velt.’ Naardemaal, 't geen de Hoogleeraar verder op dit stuk zegt, zeer dient om den rechten aart en bedoeling deezes Woordenboeks aan te wyzen, en teffens strekt om het veelal miskende Doopsgezinde Christlyke Genootschap met weinig woorden recht te doen kennen, verdriet het ons niet, dit volgende af te schryven. - ‘Zeer heeft het my verwonderd, op wat grond de Schryver (van het hier boven aangeduide naamlooze Werkje) een volledig stelzel van Leerbegrippen in myn Woordenboek gezogt heeft, brengende dezelve onder Hoofddeelen, even als of ik voorgehad hebbe, eene Leerstellige Godgeleerdheid te schryven; zoekende voorts in 't byzonder myne gevoelens te bezwaaren, om dat ik veele plaatzen, die ter staavinge van eenig betwist Leerstuk dienen, met stilzwygen ben voorbygegaan. Ik kan niet denken, dat eenig waarheidlievend Leezer zo verkeerd kan oordeelen. Die het Woordenboek maar ter loops inziet, moet terstond bemerken, dat ik noch oogmerk heb, noch hebben kon, de Leerstukken van het Christendom afzonderlyk te behandelen. Ik heb immers niet de Christelyke Leerstellingen, volgens eene Alphabetische orde, by wyze van Woordenboek willen ontvouwen, ten einde de Leezer zou kunnen zien, wat 'er op elk Leerstuk hoofdzaakelyk zy aan te merken. Het Woordenboek, gelyk deszelfs Titel aanduidt, is geheel en enkel van Uitlegkundigen aart; en het zyn alleen die Woorden, Spreekmanieren en Plaatzen, welke wegens Taalgebruik opheldering konden bekomen, of vereischten, waar van hier te spreeken viel. De man hadt waarlyk, naar den by hem aangenomen regel te werk gaande, met even veel regt kunnen beweeren, dat het Leerstuk, by voorbeeld, van Gods Alweetendheid, of deszelfs albestuurende Voorzienigheid, en menig ander, van my niet gewichtig schynt gehouden te worden; dewyl daar van, myns weetens, in het Woordenboek niet gesproken is. - Het zou eene gezochte gelegenheid zyn, indien ik opzettelyk myn werk gemaakt had, betwiste Leerstukken te bestryden of te verdeedigen. Heb ik 'er van gesproken; dit is meer geschied, om dat zulks niet altyd te vermyden was; en heb ik gemeend zulks in de tegenwoordige Uitgave nog strenger in acht genomen te hebben, en ten dien opzichte ook menige verandering te moeten maa- | |
[pagina 444]
| |
ken: al het welk echter niet geschied is, als of ik vreesde openlyk voor myne gevoelens uit te komen, alwaar ik anders meen, dat wy stellig mogen beslisschen; in veele opzigten toch kennen wy ten deele en profeteeren ten deele. - Voorts heb ik geene reden, om niet met bescheidenheid myne gevoelens te zeggen, daar ik niet weet, dat dezelve in uitersten loopen, en het Christelyk Genootschap, waartoe ik behoore, vryheid verleent, aan Leden en Leeraaren, om, niet belemmerd door menschlyke voorschriften, den zin van Gods H. Woord met bescheidenheid te onderzoeken, zodat ook de byzondere inzichten der Leeraaren over eenig Leerstellig stuk het gantsche Genootschap niet kunnen worden toegeschreeven; 't geen ik hier wel met een woord wil opmerken, ter onderrigting van dezulken, die minder kennis mogten hebben met den aart onzes Christelyken Genootschaps.’ Zo kan een boosaartig tegenwryten gelegenheid geeven om iemand nader te doen uitkomen voor zyne gevoelens, en, zonder den tegenpartyder rechtstreeks te beantwoorden, aangelegene waarheden te zeggen. Zo verklaart de Hoogleeraar hesselink, in dit Bericht, tot nadere opheldering: ‘Voorts betuig ik geen Vriend te zyn dier hoogbespiegelende Leerstukken, welke, myns bedunkens, buiten de Leere der H. Schrift omloopen, en geen nut stigten. - Die het Woordenboek op verscheidene Artikels wil naslaan, zal bevinden, dat ik in het verklaaren der Schriftuurlyke taal niet gezogt hebbe, myne gevoelens te verbergen, maar, daar het pas gaf, dezelve zonder omwegen eenvoudig voor te draagen. Doch ik vertrouw van zyne billykheid, dat hy, in het opmaaken van myne gevoelens en inzichten in sommige Leerstellingen, met meerder opregtheid zal te werk gaan, dan hy, van wien ik ten dien opzichte onbillyk behandeld ben, daar, door ongegronde gevolgtrekkingen en verzwygingen, my meermaalen gevoelens worden toegeschreeven, waarvan ik betuige verre verwyderd te zyn. - Myn Woordenboek tot geen Twistschrift willende maaken, kon ik my in geene wederleggingen inlaaten. Intusschen is zulks, daar ik het noodig vond, geschied, zonder het te herinneren. Ook heb ik, van 't geen te regt mogte aangemerkt zyn, wel willen gebruik maaken.’ De zulken onzer Landgenooten, die in grondige Schrif- | |
[pagina 445]
| |
tuurkennis belang stellen, wenschen wy geluk met de ver euwde Uitgave van een Woordenboek, door hetwelk, niet zo zeer de eerstbeginnenden, als de eenigzins gevorderden voorgelicht, tot het rechte verstand van de gewyde Boeken, een voegzaamen Gids zullen hebben. |
|