Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 421]
| |
van bewys of getuigen, werd vooruitgezonden, wordt thands door hem medegedeeld onder den bovenstaanden tytel, als hebbende de algemeene herschepping van het Vaderland zyn eerste voornemen ontschept, gelyk hy het gelieft te noemen. Alle deze Oudheden zyn byeengebragt uit Arnhemsche Handschriften, niet jonger dan van het begin der voorige, maar in ouderdom oplopende tot den aanvang der veertiende Eeuwe. De hooge oudheid zoo wel, als de slordige aanteekening op kleene snippers papier, Kalfkens en Lappen oudtyds genoemd, en derzelver bewaaring op zommige plaatzen in houwers en volle laden, hebben deze verzameling gemaakt tot eenen arbeid, waarvan reeds voor van hasselt's tyd eene daartoe bestemde en van al het noodige, zelfs van daartoe gemaakte klederen, voorziene Commissie, op den eersten reuk, moedeloos en voor altyd terug keerde. Geenzins echter kon deze arbeid ooit een nutteloos of ondankbaar werk heeten, voor zoo ver niet slechts de beschryving van het overoude, by tacitus alreeds bekende, Arnhem denzelven alzins waardig was, maar voor zoo ver tevens de kennis der algemeene voorvaderlyke zeden dezes lands en die der oorspronglyke Nederlandsche taal daarvan de rykste vruchten mogt verwachten. Gelukkig ook in alle deze opzichten mag het door den bevoegden prysschatter gereekend worden, dat zich de Heer van hasselt dit werk laten welgevallen en zulk eenen ryken schat uit de vergetelheid wedervoordgebragt heeft, als waarmede wy reeds de twee eerste Deelen van zyne Arnhemsche Oudheden verrykt zien. Wel mag men zich beklaagen, dat hy het voornemen heeft laten varen tot de uitvoerige Stadbeschryving, waarin een doorgaand en aaneengeschakeld gebruik van dezen voorraad zou gemaakt zyn, en gaarne wenschten wy hetzelve in hem te herscheppen, om by zyn woord te blyven, vooral daar toch, na zulk eene voorlopige verzameling van bouwstof, de rangschikking en het daadlyk gebruik derzelve eene verlustiging voor 's mans werkzaamen geest zou mogen heeten. Dezen wensch houde de achtingwaardige Schryver geenzins voor een blyk van onze onvoldaanheid over de mededeeling, van het geen hy met zoo veel arbeids heeft opgezameld; daar wy voor ons geen minder genoegen vinden in zyne wyze van mededeeling, dan in deze mededeeling zelve. In de Beschryving van Arnhem zouden wy toch zulk eene uitvoerige aanhaaling noch uitschryving hebben mogen verwachten van de Archieven dier Stad, noch ook dezelve ons als zoo genoeglyk hebben kunnen voorstellen, daar zy toch altyd de doorgaande lezing van het Werk zelve zou afbreken en moeilyk maaken, en het lot der breedvoerige Aanteekeningen al doorgaands dat is, van niet gelezen of niet verstaan te worden, wanneer zy eerst worden ingezien na de lezing van den tekst; terwyl het zon- | |
[pagina 422]
| |
der de aanveering der oorspronglyke stukken zelve toch altyd een ingewikkeld geloof blyft, dat de Schryver zelf wèl zal gezien en oordeelkundig zal begreepen hebben; ook heeft elk aangevoerd stuk in deze oudheden nog veele opmerkenswaardige zyden voor den waaren liefhebber, die ze hem geheel op zich zelven tot zyn eigen veelvuldig gebruik dierbaar maaken. De Heer van hasselt zelf spreekt op eenen schertzenden toon over het mengelmoes, het geen nu zyne oudheden uitmaaken, wier register van zeventig artikels in het eerste en van vier-en-zeventig in het tweede Deel een zeer bonte ry van allerleije stoffen is. Zonder zich aan tydorde in de opvolging of aan gelyksoortigheid in rangschikking te laten gelegen zyn, vergenoegt hy zich slechts, om den juisten ouderdom van elk stuk te doen in het oog vallen, en door een enkeld woord ten opschrift de verwachting, van het geen men daarin zal vinden, te bepaalen. ‘De Heer mercier springt in zyne Schetzen van Parys, vrank en vry, van de paruikemaakers op den zee-visch, van den Cathechismus op Geneesheeren, en schaakelt meloenen aan Huwbaare dochters. Hy is toongever in het land van kieschheid. Hy wordt daar voor een wereldwyzen, voor een scheppend vernuft erkend, voor een aangenaam zedenprediker en voor noch meer. Eene navolging van zyne edele agteloosheid zal dus in dit magazyn van voorvaderlyke modes niet tot ergernisse verstrekken kunnen. De uitstalling daarvan is ook gevoeglyker voor een voorbyzien, dan angstvallige betragting van tyd-rekening of eenige andere rangperken geschikt. Hoe veel droefgeestiger en doodscher moest die zich in zulke beklemming voordoen! Eene versleetene taal blyft toch op haar zelve gelyk aan eene deur, die stroef op haare hengzels draait.’ Aldus laat zich de luimige Schryver hooren, en gaarne andwoorden wy hem, dat wy ons verblyden, in den oudheidkundigen onderzoeker en afschryver der vaak vereeuwde handschriften, den vrolyken en schertzenden man te vinden, wiens voorbeeld waarlyk eene bemoediging is voor veelen, die te grooten afkeer voor zulke letteren voeden uit vrees alleen voor derzelver luimbedervenden geest. Min toegevend zou ons oordeel zyn, wanneer wy die baarblykelyke slordigheid in spelling hadden aangetroffen in 's mans eigene taal, aan welke hy zelve zich schuldig verklaart, indien ons niet baarblyklyk was voorgekomen, dat hierin 's Schryvers geweten over kleenigheden zeer angstvallig moet zyn; want, hoe zeer wy ook van den oudheidkundigen letterminnaar de hoogste zuiverheid van eigene taal zouden mogen verwacht hebben, heeft ons echter zyne slordigheid, gelyk hy het dan noemt, nergens byzonderlyk geërgerd. Het belang voor Arnhem zelve by deze oudheden is kennelyk in derzeiver algemeenen tytel en uit meest alle opschriften van | |
[pagina 423]
| |
de onderscheidene artikels; dat der geschiedenis van de zeden onzer Voorvaderen, ten dienste van den Dichter, van den Schilder, van het Tooneel en van zoo menig ander nuttig doel, en der taalkunde zelve ter asleiding, ter verklaaring en ter verbetering van veelvuldige woorden en spreekwyzen, willen wy gaarne uit een en ander voorbeeld doen zien. - Trouwen, een getrouwd paar, een echt getrouwd paar, waren voormaals woorden van een andere beteekenis, dan waarin zy tegenwoordig worden aangenomen, zynde het trouwen in de zestiende eeuw slechts ons tegenwoordig verlooven, wordende de verloofden beschouwd in echtschap te staan, terwyl het echt getrouwde paar in een wettig en kerklyk voltrokken huwelyk leefde. (D. I. Art. XII. - Hennekleed voor zeker doodkleed, afgeleid van Hen voor Heen (Hy is hen, Hy is heengegaan) doet de Hunnebedden schynbaar afstammen van bedden der genen, die Hen, dat is die gestorven waren, en alzoo eenvouwdig voor grafplaatzen opvatten. (D. I. Art. XVIII.) - Wynkoop was de voltooijing der koop, wier getuigen Wynkopsluden genoemd werden. (D. I. Art. XXIII.) - Byslach is een gedeelte van de straat, welk aan ieder huis, niet om te betimmeren, maar evenwel om als eigendom by dat huis te bezitten, toekomt, en heeft dus de beteekenis van Stoep. (D. I. Art. LII.) - Halve gek was een hofnar of poetsenmaaker. (D. I. Art. LXX.) - De vrouwenkleeding van de zestiende eeuw wordt beschreeven. (D. II. Art. I.) - Apothekars waren zoo wel wynkopers als kruidmengers. De gaaper met den zotskap komt van die vroege tyden af, verbeeldende den hofnar, door wiens afbeelding men den minnaars der vreugde tot een vrolyk gastmaal by den Apothekar noodigde. (D. H. Art. VIII.) - De etenstyd was in 1418 ten tien uuren voor den middag en ten vyf uuren nadenmiddag, zynde ten agt uuren des avonds de tyd, om ter rust te gaan. (D. II. Art. XVIII.) - Het afsnyden der ooren was eene gemeenzaame straf van dievery. Te Nymegen verdiende de Scherprechter voor het afsnyden van twee vrouwen-ooren in 1544 voir syn loen 1 Gl. en x St. (D. II. Art. XX.) - ‘De baayvangers van den ouden tyd hadden, gelyk onze tegenswoordige kroeg-plutarchen, ook hunne koddige uitdrukkingen. Heymen Poyt en lange Heyn waren toen met Henrick van Heusden in verschil en wolden een sweertscheyde van hem maicken; hem met hun zwaard door en door steeken.’ (D. II. Art. LXI.) - Om eindlyk een staal by te brengen van de manier, waarin deze oudheden voorkomen, wier vervolg wy met deelnemend verlangen te gemoet zien, verkiezen wy, hetgeen wy vinden onder den tytel van Toverye. (D. II. Art. LXXII.) ‘Een Steden-beschryver zal, waar hem voorbeelden van | |
[pagina 424]
| |
Toverye voorkomen, die niet onopgemerkt voorby gaan. Ik geev de volgende kondschappenGa naar voetnoot(*). | |
Den 28 Juny.Coram Leydecker en Gysbert van Meeckeren, Comparuit Joachim van Ruremunde ther instantien Griet Vosch mitt Recht gebaedet, und heefft getuicht dat Griet des Besienders Cornelis Kanis Huisfrow ongeveerlick drie weecken geleeden tot oeren huis gecommen is ende gekeeken aver die doeren, ende gesacht tot Willem Wechterschoe by oer Depos. whonende, die oer in den Kraem wechten solde; ick weet wat myn kynt is, sacht Depos. wat is u kynt? Sacht vrouw Besienders, dat heeft Geert Vosch gedaen, opter Myddelpoort. Sacht Depos. waer meede? antwoorden Vrouw Besienders sy heeft myn kyndt op 't hooft getast, ende heeft hem nagelbloemen gegeeven. Sacht Depos. wanneer heeft sy dat geleert? So is Vrouw Besienders hen wech gegaen, ende heeft oer daer niet op geantwoordt. Juravit ad Sancta. | |
Den 14 July &c.Coram iisdem Comparuit Willem van Diemen und heeft getuicht, dat Griet des Besienders Cornelis Kanis Huisfrouw ettelicke weecken verleeden tot Joachim van Ruremunts Huis gecommen aen der doeren, oer hand op ten doeren gelacht, ende aver der doeren gekeken ende tot oer Depos. gesacht Willemken ick weet nu wat myn kyndt is. Sacht sy Depos. wat is u kyndt? Sacht Vrouw Besienders: myn kyndt is betoovert. Sacht Depos. een stront op u naes, waer Duvel hebt ghy nu geweest, ende u sulcken dingen in 't hoist hebt laeten slaen? Sacht Joachim van Ruremunde, wie heeft dat gedaen? antwoorden Vrouw Besienders, dat heeft Geert Vosch opter middelpoorten gedaen. Sacht Joachim waer meede? Andwoorden Vrouw Besienders: sy heeft myn kyndt op 't hooft getast ende heeft het negelbloemen gegeeven. Sacht Joachim: wanneer heeft sy dat geleert? soe heeft sy oer Depos. oer gewinckt mitten handen, dat sy swigen solde, ende is mits dien hen wech gegaen. Juravit ad Sancta. | |
Eodem die.Coram Ryngenberch en Ryswick Compar. Griet Vosch: und heeft getuicht ter instantien Geert Vosch, dat Bernt Jordens op onser iiever Vrouwen dach Visitationis oer moeder Geert Vosch in Cornelis Kanis besienders huis gebracht heeft, daer in sy Depos. ook voorts daer nae gecommen, als sy nu een wynich tyts in den huyse geweest waeren, is Cornelis Kanis Besiender daer in gecommen, ende heeft die Voerdoer baven und beneeden | |
[pagina 425]
| |
toegedaen ende volgents tot oer moeder gesacht, kompt nu meede in de Camere und heeft hoer in der Kameren gebracht; heeft doe die Camerdoer toegedaen ende is mit een stoel voer der Camerdoeren gaen sitten, und heeft voorts die deecken und laecken opgeslaegen, ende tot oer moeder gesacht; Compt Vrouw Vosch ende besiet myn kyndt. Sacht Vrouw Vosch, wat sold ick aen u kindt besien? Sacht Cornelis: Ik heb u nu vehr genouch, nu sult ghy myn kindt besegenen mit lyff off mit leedt. Sacht Depos. moeder doet idt niet ende voort tot Cornelis, sy salt niet doen. Sacht Cornelis, ick stoot u oock wael mit die pungaert int hart: ick heb met u niet te schaffen, ick heb mit u moeder tho doen. Sacht Depos. die mit myn moeder tho doen heeft, heeft genouch mit my tho doen. Sacht Vrouw Vosch; ick wil u Kyndt niet besegenen. Waerom sol ick u kyndt mere besegenen, dan andere guide Vrouwen? Sacht Cornelis; ick wilt van u gedaen hebben; Sacht Vrouw Vosch, heb ick u kyndt dan betovert? Sacht Cornelis, ghy hebt myn kyndt op 't hooft getast, daer heb ick een quaedt achterdencken in. Und heeft mitsdien synen pungaert uitgetagen, und nae oer moeder toegesteecken, ende sacht; soe wan ghy dat kynt niet besegent, soe sal ick u den pungaert in u hart steecken, ende winnen u hart uth u lyff, und gevent u in handen, ende wasschen u in u eigen bloet, al solde ick een Radt daerom ryden, soe syn syn Huisfr. ende Bernt Jordens daertusschen gevallen ende hebben den steeck behindert. Sacht Besienders Vrouw; dat ghy doet dat doet mit recht, ende brenght u selver in geenen last. Sacht vrouw Vosch, waeren myn vrunden hier ghy solt wael laeten, dat ghy my hier doet; voort nam der besiender einen Bessemsteel ende sloegh nae oer môeder, 't welck syn Vrouw geschut heeft. Cornelis weder met den pongart nae oer moeder gesteecken ende gesacht, doet die buittenste Vensteren toe, dat idt nyemandt en hoort. Sacht oer moeder, die Vensteren wil ick niet tho gedaen hebben, dat alle vrome sien, hoe ghy hier met my umbspringht, ghy gaet met my om als die Pharizeën mit onsen lieven Heer deeden. Sacht Bernt Jordens, oer hant tho hoop slaende, ick bidde u Vrouw Vosch, segent ghyet my nae, ghy syt des tho veiger niet, off hy stickt u hier doot in deese Camer. Soe heeft Bernt Jordens idt kyndtvoer gesegent, ende oer moeder na. Doe sachte Cornelis, nu ben ick tho vreden. Het tasten op het hoovd van het betoverd kind was het rechte; dat vindt men ook in het Vonnis van Hans PoeckGa naar voetnoot(*), maar daar doedt het de Boose. De Booze voerde in die eeuw op de grenzen van Gelderland den naam van Barlebos; Barlebos gav in 1508 aan Jenne Kortens eene substantie van zeep, waar mede zy te Amelrooy een geheel brouwsel van bier on- | |
[pagina 426]
| |
drinkbaar maakteGa naar voetnoot(*). In Zeeland was hy by de lieden van de konst Barrebon genaamdGa naar voetnoot(†). De eigentlyke, oude naam was BarlebaenGa naar voetnoot(‡). - Het segenen, 't geen in de Arnhemsche kondschappen de Bezienders Vrouwe wordt afgedwongen, bestondt eenvoudig in de woorden van God segene u of uw kind, of uw goedGa naar voetnoot(§): en dan wierden de betoverden onttoverd: edoch deeze Zegening moest buiten banden geschieden. Geertruyd willems dochter Alias buekers, welke in de gevangenisse van de Stad Veere in 't Jaar 1565 geraakte en ook daerna de gewoone straffe van verbranden onderging, verklaarde dat de segeninge, die zy aen Aechten in de vangkenisse zynde gedaen heeft, haer nyet helpen oft proffytieren en zal, om te genesen, aengesien zy die spreeckt in handen van Justicie zynde gheen macht heeft, maar, indien zy vry en vranck op haer voeten stonde, zoe zoude zy de voernoemde Aechttien binnen veertien dagen of eer wederomme soe gesont maaken, als zy te voren wasGa naar voetnoot(**). - Voor de betoovering van vyf brouwzels biers geeven d'Arnhemsche Oudheden het volgend voorbeeld. Item, soe ick in dat Jaer van achten ontfangen heb gerekent van Jacob Brouwer in den hoppen cyse vyff gebrouten byrss, is hy op ten kameren gekommen, ende heeft sych beclaget dat hem affgetouert was, scolden hem die Burgemeisters die Cyese quyet uan die vyff gebroutenGa naar voetnoot(††).’ |
|