Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 414]
| |
Zendelings-reis naar den Stillen Oceaan, onder het bevel van James Wilson. Uit het Engelsch. Met Kaarten en Plaaten. IIIde Deel. Te Dordrecht, by Blussé, en te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 314 bl.Met vooruitzigt op veelvuldige voldoening namen wy het IIIde en laatste Deel deezer Reize ter hand, en vonden ons niet bedroogen, ondanks 'er op een gedeelte hetzelfde, als op de twee voorgaande, valt aan te merkenGa naar voetnoot(*). De Beschryving van Tongataboo vult het XVIde Hoofdstuk, het eerste deezes Deels. Schoon dit Eiland uit cooks Reizen bekend en diens beschryving zeer naauwkeurig is, zyn 'er, zints de laatste reis deezes Landontdekkers, eenige veranderingen voorgevallen, welke der vermelding waardig zyn en hier worden aangetroffen. - De handelingen op dit Eiland, geduurende het verblyf van twintig dagen, maaken het XVII Hoofdstuk uit. De Tocht van Tongataboo na China, in het XVIII Hoofdstuk, is in veele opzigten merkwaardig, en der Scheepvaard dienstig. Der Reizigeren lotgevallen gaan vergezeld met eene Kaart van dat gedeelte der Feejee-Eilanden, door Capitein wilson in September 1797 ontdekt; alsmede van eene Schets van de Duffs Groep, op deezen tocht door wilson aangedaan. Groot gevaar liep hun vastzittend Schip aldaar; en zy ontkwamen gelukkig het lot, om onder de Feejees, wreede menscheneeters, te vervallen. De Eilanden, naauwlyks doorvaarbaar, uit hoofde van de menigte en de gronden omstreeks dezelve, ‘zyn,’ naar wilsons opgave, ‘waarschynlyk dezelfde, waarin tasman verward geraakte, en welke hy den naam gaf van Prins Williams Eilanden; en men mag wel vaststellen, dat sedert maar een gedeelte van dezelve door Europeaanen gezien zyn; dewyl het zeer zeker is, dat 'er zeer veel groote Eilanden ten zuidwesten liggen, van welke wy de digtste naauwlyks konden onderscheiden, en sommige te verre af waren van de koers, die door Kapitein bligh, in zyn boot, en | |
[pagina 415]
| |
naderhand door het Schip Providence genomen is. - Zy zyn buiten twyfel vereenigd met die Eilanden, welke het volk van Tongataboo de Feejees noemt, dewyl zy juist in dezelfde rigting liggen als zy aanweezen. In het algemeen zyn ze zeer hoog, en allen, die wy onderscheiden konden zien, waren zeer vrugtbaar; de verhevenste bergen waren begroeid tot aan derzelver toppen, en op verscheide dier bergen stonden overvloedig kokosboomen, die in sommige eilanden maar alleenlyk op de laagste gronden gevonden worden: ook is het hier niet gelyk te Otaheite, daar, in het binnenste van het land, gemeenlyk niets anders als [dan] door de zon verbrand gras te zien is: want van het strand af tot aan de toppen der bergen staat het vol geboomte, waaronder veelen vrugtbaarer zyn, dan die van het laage land. De valleijen van Middletons Eiland schynen ongemeen vermaaklyk en overvloeiende van vrugten en andere gewassen, die aan dit gedeelte van de waereld eigen zyn. In sommige deelen zagen wy beplante gronden, waarschynlyk met Kava. Koraalriffen omringen alle deeze Eilanden, en die, welken by elkander liggen, worden 'er door aaneengehegt. Schoon het ons toescheen, dat 'er geene openingen waren in de riffen tot de Eilanden, die 'er in beslooten waren, kunnen wy egter niet verzekeren, dat zy 'er in de daad niet zyn; maar stellen vast, dat het, by een naauwkeurig onderzoek, zoude blyken, dat 'er zoo wel openingen als ankerplaatzen zouden te vinden zyn. Dan, dewyl de Kapitein voorneemens was eenige dagen aan de Peluw-Eilanden te vertoeven, en op den gestelden tyd in China moest weezen, konden wy ons hier niet langer ophouden om naar eene onzekerheid te zoeken. - In alle de Eilanden, welken wy digt by naderden, zagen wy eene menigte van Inwoonders, en 'er is geen twyfel of ze zyn alle welbevolkt; ook moeten zy, in hunnen wilden staat, kundiger zyn dan anderen: want de inwoonders der Vriendlyke Eilanden, welken gelooven dat zy de verstandigste zyn, erkennen echter, dat de Feejees hen in sommige vernustige zaaken overtreffen; dat zy grooter kanoes bezitten, en dat zy een dapper en strydbaar volk zyn; maar zy erkennen tevens, dat zy een afschrik van hun hebben, uit hoofde van derzelver onmenschlyke gewoonte van hunne ongelukkige gevangenen op te eeten. Zy gebruiken boogen | |
[pagina 416]
| |
en pylen in den oorlog; en uit de zwartheid van hunne kleur, gelyk ook uit het verschil hunner taal en manieren, blykt het, dat zy van een verschillenden stam zyn als de inboorelingen der groepen, waarin nu Zendingen gevestigd zyn.’ Byzonder is het verslag van het Eiland Rotumah; doch wy moeten de overneeming agterlaaten, alleen vermeldende, dat het sterk bewoond is, en de Inwoonders veel overeenkomsts hadden met de Vriendlyke Eilanders; dat de overtreffende vrugtbaarheid van dit Eiland en de vriendlyke aart der Inboorelingen het eene verkieslyke plaats maaken voor Schepen, die uit het Oosten komen, en gebrek aan ververschingen hebben, om hetzelve aan te doen: het wordt ook als eene verkieslyke plaats beschreeven om 'er het Zendelingswerk te onderstaan. Vervolgens ontdekten zy tien of elf vaneen gescheide Eilanden. Teleurstellingen in dezelve aan te doen deeden hun het grootste het teleurstellend (disappointement) Eiland noemen; terwyl zy aan den geheelen tros den naam van Duffs Groep gaven. De kleine Eilanden waren, naar allen schyn, bar; de twee grootste bevolkt en hadden het voorkomen van groote vrugtbaarheid. De Zwaluw- en Volcano-Eilanden voorby zeilende, zagen zy, van het laatstgemelde, een breede heldere vlam alle tien minuuten daar uit voortkomen. Een laag Eiland, door hun ontdekt, noemden zy, naar een der twee wegloopers, daar agtergelaaten, Tuckers Eiland. Verscheide andere Eilanden ontmoetten zy in deeze Zee; onder andere een groep, die zy den naam van de Dertien Eilanden gaven. Als iets byzonder aanmerkelyks hadden zy gevonden, dat zy op alle de Eilanden nimmer Vrouwen gezien hadden; waaruit zy opmaakten, dat de mannen of jaloerscher moesten weezen dan hunne oostlyke nabuuren, of misschien wel, dat zy voorheen te veel moeite gehad hadden om haar tegen de ongebondenheid der voorige bezoekers te verdeedigen. Dan op de laatstgemelde Dertien Eilanden was het anders hiermede gelegen, en leeverden deeze byzonderheden op, welke wy niet kunnen nalaaten grootendeels af te schryven. ‘Op het eerst zagen wy uit deeze Eilanden zestig kanoes uitkomen; doch kort daarna telden wy 'er honderd en vyftig, in ieder van welken zeven mannen en dus in 't geheel duizend en vyftig menschen waren; | |
[pagina 417]
| |
daar by rekenende, dat 'er nog wel zoo veel aan land zouden gebleeven zyn, en dat getal verdubbelende voor de vrouwen en kinderen, zal de bevolking van deeze groep op drie duizend één honderd en vyftig zielen uitkomen, welken, in aanmerking genomen zynde de waarschynlyke grootheid deezer Eilanden, noodwendig dikwyls gebrek aan voedzel moeten hebben. Hier hadden wy voor 't eerst het gezigt van hunne vrouwen, van welken 'er een douzyn of meer, in drie kanoes, afkwamen, zynde in twee van dezelven mans en in de derde alle jonge vrouwlieden. Zy bleeven een geruimen tyd van verre, terwyl haare eigen mannen haar met zeer veel aandagt scheenen te bekyken; doch ziende dat wy geen byzondere agt op haar sloegen, waagden zy het om digt by het schip te komen, hetwelk zy, zoo wel als ons, met zeer veel bewondering beschouwden. Sommigen van dezelven waren niet onbevallig, hebbende noch dikke lippen, noch breede weezens, doch van beiden evenwel iets. Haar hair is zwart en lang. Haare kleur verschilt van die der mannen, door eene zieklyke witheid, gemengd met haare natuurlyke olyfkleur. Dewyl wy hen genoegzaam naakt zagen, was haar grootste vercierzel en verdienstlykheid in het betaamlyke en zedelyke van haar gedrag. Het grootste getal der mannen was insgelyks naakt; doch sommigen hadden een gordel van matten om hun middel, en anderen een vercierden band rondom hun lighaam, omstreeks de navel; deeze banden zyn omtrent een duim breed en bestaande uit rijen van zwarte en witte schelpen, even als koralen aan een gereegen. Sommigen onder hen droegen een kegelachtigen hoed, niet ongelyk aan die der Chineesen. Deeze Eilanden schynen in alle opzigten aan elkander gelyk; ook schynt het, dat het een geen grooter natuurlyke voordeelen heeft dan het ander, uitgezonderd daar de groepen eenig voordeel kunnen trekken uit de nabuurschap met anderen; en mogelyk dat ook sommigen meer ondiepten en stil water hebben, waarin zich de visch voor een storm verschuilt. Dus hebben zy gelegenheid tot meerder leevensmiddelen, dan die van een afgelegen Eiland. Egter schynen zy, met betrekking tot het geen zy te verhandelen hebben, gelyklyk voorzien te weezen: de stapel daarvan is hun touw, waarvan wy dertig vademen konden koopen voor een stuk | |
[pagina 418]
| |
van een oud yzeren hoep van zes duimen lang. Dit touw is gemeenlyk een duim dik en even zoo sterk, zo niet sterker, als [dan] het door ons van hennip gemaakt touw. Hunne begeerte naar yzer was zoo groot, dat, als wy het voor dien prys van hun hadden willen koopen, en aan ieder Eiland maar weinig uuren gebleeven hadden, wy ons geheele schip daar mede zouden hebben kunnen vollaaden, het geen wy zekerlyk zouden gedaan hebben, indien wy toen geweeten hadden, het geen wy naderhand vernamen, dat men 'er in China altyd een goeden prys voor maaken kon.’ Wy kunnen onzen Reiziger in andere van daar vermelde byzonderheden niet volgen: alleen tekenen wy nog op, dat men daar Matten maakt, niet ongelyk aan Spaansche Matten; en dunkt het den Schryver niet onwaarschynlyk, dat zy die kunst van de aldaar in 't vroegst der jongstverloopene Eeuwe gestrande Spaansche Zendelingen geleerd hebben. Hoe zeer het voorneemen was, om, met betrekking tot de Zendelings-reis, de Pelew-Eilanden aan te doen, moesten zy, door een zamenloop van omstandigheden, daarvan afzien. In 't voorby vaaren zagen zy slegts eenigen van deezen. Zy vervorderden hunne reis en kwamen te Macao. Het XIX Hoofdstuk vermeldt het voorgevallene in China en de t'huisreis. ‘Het zonderlinge van onze gedraagingen in China,’ tekent de Schryver op, ‘kon niet missen of het moest oplettenheid verwekken. Dewyl geen openlyke ondeugd zich onder ons vertoonde, 'er geen eed gezwooren, en een ongewoone godsdienstigheid onder ons in agt genomen werd, noemden die van de andere schepen ons de nieuwe Christenen van de Duff, of ook wel de Tien Geboden.’ Allergelukkigst volbragten zy den tocht, en kwamen in Engeland, vol genoegen over de volbragte reis, en vervuld met de blaakendste hoope op den goeden uitslag van den arbeid der agtergelaatene Zendelingen. - Eene hoop, welke niet, of althans zeer gebrekkig, vervuld is: want wy vinden, in de Gedenkschriften der Maatschappy van Zendelingschap te Londen, IV D. 2 Stuk, 1802, in 't Nederduitsch vertaald uitgegeeven, dat de zaak der Zendelingen op Otaheite, naa het vertrek van wilson, zeer slegt is afgeloopen, en op het Eiland Tongataboo geheel mislukt. Schoon het Eerste Deel deezer Zendelings-reis, ge- | |
[pagina 419]
| |
lyk wy aanmerkten, reeds een berigt gaf van de bezogte Eilanden, 't welk alle aanpryzing verdiende, en byzonder van Otaheite, vinden wy in dit laatste Deel een Byvoegzel, 't welk zeer in 't breede des verslag doet. De Schryver merkt aan, dat men in dit Byvoegzel van verschillende zaaken, betreklyk het Land, deszelfs Inwoonders, Gewoonten en Natuurlyke Historie, mogelyk het een of ander zal vinden, het welk verschilt met de berigten, die voorige Reizigers deswegen gegeeven hebben: dan hy wil hieromtrent opgemerkt hebben, dat deeze beschryving opgesteld is uit handschriften, die alle tekenen van egtheid hebben, en uit gesprekken en onderrigtingen van verschillende persoonen, die het laatst aldaar geweest zyn, en welker geloofwaardigheid behoort geëerbiedigd te worden. Te regt merkt hy op, hoe dezelfde zaaken uit onderscheide oogpunten door verschillende persoonen beschouwd worden; doch hoopt, dat, over het geheel, alle de berigten, hier byeen verzameld, zullen strekken tot bevestiging der gebeurtenissen, in het voorgaand verhaal vervat, en aan den nieuwsgierigen en onderzoekenden genoegen zullen geeven omtrent den weezenlyken staat van de bewoonders en derzelver leevenswyze, in de Eilanden van deezen grooten Oceaan. Wy vergenoegen ons, de leezing van dit Byvoegzel, 't welk van bl. 97 tot 292 loopt, elk aanpryzende, 'er dit weinige uit aan te stippen: ongevoelig zyn wy reeds breed geworden. Over de Godheden van de Zuidzee schryvende, vinden wy vermeld: ‘Het getal der Godheden van Otaheite is genoegzaam zoo groot als dat der Inwoonderen. Elk huisgezin heeft deszelfs Tee of Bewaargeest, aan welken zy den eerdienst bewyzen aan de Morai; doch zy hebben een grooten God of Goden van een hoogeren rang, genaamd fwhanow po, gebooren in den nagt. De algemeene naam van de Godheid in alle deszelfs byzondere betrekkingen is eatooa. Drie Godheden houden zy voor de oppersten, staande in eene hooge en hemelsche waardigheid, en by welke geene andere kunnen haalen: dan het allerzeldzaamste is de namen, met welke zy die benoemen. 1. Fane, te Medooa. De Vader. - 2. Oromattow, 'Too tee te Myde. God in de Zon. - 3. Taroa, Mannoo de Hooa. De Vogel, de Geest. Tot deeze drie opperste Goden rigten zy alleenlyk | |
[pagina 420]
| |
hunne gebeden in tyden van nood, of in een jaargetyde, het geen eene byzondere hulp schynt te vereischen, onderstellende dat zy te verheven zyn, om hen met kortstondige rampen, als de ziekte van een opperhoofd, stormen, verwoestingen, oorlog of ander groot onheil lastig te vallen. In de daad schynt vrees en lyden kragtiger dryfveeren tot Godsdienst voor hun te weezen, dan dankbaarheid. Het huis van deezen fwhanow po is te Oparre, alwaar het Opperhoofd earie rahie zyn verblyf houdt. Hunne andere Goden draagen de naamen van Orohho, Otoo, Tamaharro, Tey'eree, Orouhatoo, Oehawhon, Tamma, Toaheite, Vaveah. Voor den algemeenen Godsdienst hebben zy een minder soort van Huisgoden: want elk gezin heeft zyn Tee of Bewaargeest: zy onderstellen dat hy een van hunne afgestorven Vrienden is, welke door zyne uitmuntende hoedanigheden een Eatooa geworden is. Zulk een Geest, meenen zy, kan hen ziekte aanbrengen, en 'er van doen herstellen: ook kan die hen beveiligen voor eene kwaade Godheid, welke insgelyks den naam van Tee draagt en hen niet anders dan kwaad doet. - Zy hebben eene overlevering, dat de groote Goden, op zekeren tyd, in hunnen toorn, de Wereld in stukken gebroken hebben, en dat alle de Eilanden rondom hen niet anders zyn dan kleine stukken van het geen eens Venooa Noe, het groote Land, geweest is, en dat hun Eiland daarvan het voornaamste gedeelte is.’ In den loop der Reize hebben wy nu en dan Geloofsverschillen onder de Zendelingen aangetroffen. Ten slot des Werks vinden wy de Artykelen des Geloofs, of Grondbeginzelen van Godsdienst, opgesteld door agt gemagtigde Persoonen, verkozen uit het Lichaam der Zendelingen, aan boord van de Duff, op Zee, onderschreeven door de Zendelingen. |
|