pelyke (subjective) en regelende (regulative) kunnen zyn, en dus van geene betekenis op dingen buiten ons, maar alleen voor onze inwendige reflectie over de genoemde Idéen.
Op deze stelling rust vervolgends de Verhandeling zelve, welke in twee Afdeelingen, die weder in Hoofdstukken geschift zyn, verdeeld is. De eerste derzelven draagt ten opschrift: ontleeding van de beoordeeling, volgends het Beginset der Oogmerken; en het tweede: Regelen ter voorbereiding der tegenstrydigheden, in welken ons oordeel, aangaande het idé van doelmatigheid, kan vervallen.
In het eerste Hoofdstuk der eerste Afdeeling bewyst de Schryver, dat het Idé van Doelmatigheid niet uit de Natuur, als hoofdbegrip van zinlyke voorwerpen, ontwikkeld kan worden; en grondt deszelfs bewys voornaamlyk daarop, dat wy de dingen niet zien, zo als zy in zig zelven zyn, maar zo als zy ons verschynen; daar wy alleen de verschynselen (Phenomena), doch niet den grond derzelven (Noumena), door onze ervaaring, kunnen waarneemen. Het tweede Hoofdstuk draagt ten opschrift: Beginsel, volgends welk het Idé aangaande Natuurdoelmatigheid ontwikkeld wordt; en bewyst de noodzaaklykheid van onderwerpelyke en regelende beginselen, om behoedzaam, volgends de strekking onzer reflecteerende oordeelskracht, voorwaards te gaan, en hier door onze natuurkennis, volgends aanwyzing van het beginsel van doelmatigheid, te verwyden; evenwel onbeslist laatende, of, het geen wy volgends hetzelve beoordeelen, opzetlyk oogmerk der Natuur zy. Het derde Hoofdstuk dezer Afdeelinge bewyst, dat de verbinding van ongelyksoortige Beginselen eene voornaame oorzaak van dwaling, in onze beoordeeling der Natuur, is.
In het eerste Hoofdstuk der tweede Afdeeling ontwikkelt de Aucteur de tegenstrydige aanwyzingen der Oordeelskracht; en in het tweede de Tegenstrydigheden der verschillende Stelzelen, van de vorige Wysgeeren, aangaande het Idé van Doelmatigheid; waarby de gevoelens van epicurus en spinoza, als voorstanders van een soort van Idealismus, en die der voorstanders van het Realismus, ontwikkeld worden. Eindelyk bevat het derde en laatste Hoofdstuk de vereeniging van het algemeen Mechanismus der Natuur, met het Idé van Doelmatigheid.
Voords wordt deze Proeve met een kort Aanhangsel beslooten, waarin de voorgaande opmerkingen in een beknopt geheel by elkander vervat zyn, en vastgesteld wordt, dat de doelende oorzaaklykheid in de diepste schuilhoeken van ons denken verborgen ligt; dat wy dezelve, uit ons zelven, uit de hoogste beginselen onzer Reden voordbrengen.
Zy, die in de beginselen of gronden der Kantiaansche Wysbegeerte slegts eenigzins ervaaren zyn, en dus de onderscheiding van Zinlykheid, Verstand en Reden in ons kenvermogen be-