Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
Het Leven van Jan Kasper Lavater, door deszelfs Schoonzoon, George Gessner. Uit het Hoogduitsch. IIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 478 bl.Zonderling noemden wy, by de beoordeelende aankundiging van het Eerste Deel deezer LeevensbeschryvingeGa naar voetnoot(*), dit Werk, en toonden, waarop deeze uitspraak steunde; men begrypt ligt, dat wy van het Tweede Deel, thans voor ons, 't zelfde moeten zeggen, daar het op den eigensten voet voortvaart. Het plan, 't geen gessner zich voorstelde, gaf 'er by de volvoering alle aanleiding toe, en teffens tot eene breedspraakigheid, welke te wege bragt, dat de Leevensbeschryver, die in 't eerst met Twee Deelen het aangevangen werk meende te voltooijen, dit bestek te kort vondt, en daarom een Derde Deel zal laaten volgen, van een Werk, 't geen hy liever Schets eener Leevensbeschryving, os Iets over lavater, zou noemen, dan Leevensbeschryving; hoe groot deeze dan zou geworden zyn, laat zich niet wel berekenen. De breedspraakigheid, welke gessners plan medebragt, en een Boekdeel vulde met de Beschryving der eerste agt-en-twintig jaaren leevens van lavater, doet hem, in dit Boekdeel, slegts zestien leevensjaaren van zynen Schoonvader bewerken: doch 't zyn, gelyk hy zich uitdrukt, ‘de jaaren zyner leevendigste werkzaamheid van zyn werkzaamste leeven.’ Dan, hoe zeer hy zich, in den loop des Werks, beklaagt over veelvuldige bekortingen en agterlaatingen, zullen, gelooven wy, veele Leezers met ons om meerder bekortingen en meerder agterlaatingen gewenscht hebben; daar zo wel de aanhaalingen uit de Schriften van lavater zelven, als de overgangen, de zamenhegtingen en aanmerkingen des Leevensbeschryvers, eene eentoonigheid krygen, die moet verveelen, ondanks het gewigtige en belangryke, 't welk men tusschenbeiden aantreft, en de verscheidenheid, welke veele ontmoetingen met Geleerden, Grooten, Vrienden en Vyanden aan de hand geeven, 't welk | |
[pagina 333]
| |
verademing schenkt en tevens menig eene les in de Menschkunde geeft. Eene zeer verkorte opgave van den Inhoud zal best uitwyzen, wat de Leezer hier op den gemelden breedvoerigen trant uitgewerkt vindt. De dood van hendrik hess en het begin der vriendschap met pfenninger, met Aanmerkingen wegens de Vriendschap van lavater, maaken het Iste Hoofdstuk uit. - Het IIde H. geeft verslag van lavaters betrekkingen tot mendelssohn; van zyne werkzaamheden als Schryver, van 1770 en 1771. - Het IIIde H. is eene beschouwing van lavaters huislyke omstandigheden ten tyde van den Hongersnood. Dit leevert tooneelen op, die zyn hart tot groote eere strekken. Hier aan is gehegt een onderzoek nopens de Leere van het Geloof, het Gebed en den Geest; drie hoofdpunten, om welke in den grond alles by lavater draaide, en waar van zyne Leevensbeschryving vol is. - Het IVde H. beschryft zeer breed zyne handelwyze in de Geschiedenis van eene Dweepster, die veel opziens baarde. - Lof en berisping was lavaters deel alzins; zyn gevoel deswegen geeft het Vde H. op, tevens vermeldende den dood van zyne Moeder, de opvoeding zyner Kinderen, met iets van zyn Godsdienstig Character, en beschouwing van den toestand van het Christendom. - Het VIde H. is zeer opmerkelyk, daar het lavaters werkzaamheid vertoont, de aanvallen op zyne Regtzinnigheid vermeldt, de grondbeginzels zyner Gelaatkunde ontvouwt, en zyne ascetische werkzaamheden en den dood van zynen Vader beschryft. - De Reize na het Emser Bad, in het VIIde H., is vol verscheidenheid; brengt hem in kennis met pfeffel, met göthe, met basedow en veele anderen. - Het terugzigt op de afgelegde Reize, met een berigt van het Eerste Deel zyner Gelaatkundige Fragmenten, maakt den hoofd-inhoud uit van het VIIIste H. - Het IXde H. vertoont den verscheiden arbeid van lavater, als Godgeleerde, als Christen, en als Schryver. Hier treft men berigt aan wegens de vergiftiging des Avondmaal-beekers te Zurich: ‘de ontdekking van deeze misdaad blyft nog,’ schryft gessner, ‘overgelaaten aan dien grooten dag, welke alle geheimen zal openbaar maaken.’ Voorts vinden wy hem hier op reis met zollikofer, en zyn gesprek met Keizer jo- | |
[pagina 334]
| |
seph over de Gelaatkunde. - Aan veele Tegenschriften vondt de veelschryvende lavater zich blootgesteld; van deeze geest het Xde H. verslag, en ook de Geschiedenis van en het oordeel over gassner, een Roomsch Priester, die gezegd werd geneezende wonderen te doen. - Van lavaters verkiezing tot het Diaconaat by de St. Pieters Kerk, alsmede van verscheide gewigtige Anecdoten van zyne Geschiedenis en Character, is het XIde H. vol, en leest men 'er zyne bearbeiding van de Openbaaring van joannes. - Lavaters wraaking van het overhandneemend Deismus, en zyne Redenvoering daar over in de Synodale Vergadering te Zurich, maaken het XIIde H. zeer belangryk, en vertoonen hem als den moedigen Verdeediger des Christendoms. 't Geen daarby voorviel, kunnen wy niet nalaaten te melden. ‘Men kon niet verwagten, - lavater verwagtte het ook niet, - dat men thans, in deeze reeds lange Zitting der Vergadering, in een nader onderzoek van dat gewigtig, vooral voor eene Vergadering van Christelyke Leeraars zeer gewigtig onderwerp zou treeden - maar men kon ook naauwlyks verwachten, dat hem kort en droog ten antwoord werd gegeeven: De zaak behoort hier niet! Ondertusschen hadt hy voor veele, niet weinig betekenende Leden der Vergadering, als uit hun hart gesproken, welken hem naderhand hartlyk dank betuigden, en even zoo zeer van de waarheid der zaak, welke hy verdeedigde, overtuigd, als verwonderd waren over zyne onwankelbaare vrymoedigheid in het voorstaan der waarheid. - In de volgende Synodaale Vergadering nam hy voor slechts weinig woorden te spreeken. - Ten einde het echter vooruit niet zou bekend weezen, of dat hem tegenwerpingen omtrent zyn voorneemen zouden gemaakt worden, hieldt hy het zoo geheim, dat hy aan geen mensch, ik geloof zelfs niet aan zyn Vriend pfenninger, 'er een woord van zeide. Het was dus zeer verrassend, toen lavater in de Vergadering het eenig geschikte oogenblik waarnam, opstondt en zei: ‘Vaders en Broeders! Vreest niet dat ik weder eene Redenvoering zou willen houden; ik heb slechts kortlyk eene gelykenis voor te draagen: In eene vergadering van herders, zamengekomen, om te raadpleegen, wat tot het best hunner kudden dienstig zy, stondt een van de jongste herders op en zeide: hier en elders hebben zich | |
[pagina 335]
| |
wolven laaten zien, die voor onze kudden gevaarlyk kunnen worden: dat men derhalven raadpleege over de behoedmiddelen, welke dienen in 't werk gesteld te worden. Maar de vergadering der herderen antwoordde: Die zaak behoort hier niet!’ - Hier op zweeg lavater en ging weder zitten, zonder 'er een enkel woord by te voegen. Het XIIIde H. is min belangryk, wederom iets geevende over lavater als Schryver, en diens veel opspraaks verwekkend bezoek by den ten dood veroordeelden Predikant waser. Alleen willen wy 'er uit aantekenen, dat deeze waser, onder verdenking gevallen van deel gehad te hebben aan de veel gerugtsmaakende Wynvergiftiging des Avondmaals, zich des zuiverde, en de geheele zaak voor eenen misslag hieldt; waarop lavater hem te gemoet voerde: ‘Laat ons dit afbreeken. Zoo zeker als ik hier zit, is het dat die ysselykste aller daaden heeft plaats gehad - de vyf vingerstreepen aan het Avondmaalsdoek zyn geen misslag. - Het schotschrift - voorzeker geen misslag - is 'er toch weezenlyk. - Alweetende, ontfermende God! zoo leeft 'er dan gewisselyk nog een mensch in ons midden, die het ysselykste wanbedryf, waar van ook de snoodste booswigt een afkeer heeft, onschuldigen op den hals schoof! Ontferm u over den roekloozen, en ontferm u over ons Vaderland, dat zulke monsters in zynen schoot voedt!’ Lavaters gebruikmaaking van zynen tyd, arbeid en uitspanning, weldaadigheid, werkzaamheden als Schryver in de Jaaren 1780 en 1781, geeft ons het XIVde H. te leezen. Verregaande was zyne belangloosheid, en ging hy de maate der voorzigtigheid wel eens te buiten. Groote nadeelen hadt hy by de Fransche uitgave zyner Gelaatkunde. Afwisselend is het XVde H., ten opschrift voerende: Verkeering met menschen van allerlei Godsdienstige gevoelens; de Grootvorst en Grootvorstin van Rusland; Huislyke Tooneelen; Ziekte. Gaarne namen wy, zo plaatsgebrek ons niet wederhieldt, uit dit H. over, de edelmoedige daad der Grootvorstinne van Rusland, en het aandoenlyk tooneel tusschen lavater en pfenninger, by de ontvangst van een rolletje, vyftig Dukaaten voor den laatstgemelden bevattende, die zich zeer om penningen verlegen vondt. | |
[pagina 336]
| |
Het XVIde H. handelt over de aantyging van een geheim Katholicismus; beschryft de Reis met zynen Zoon na Offenbach, en het Bezoek van belangryke Vreemdelingen. Hier vinden wy zyne ontmoeting en kennismaaking met cagliostro. - Het XVIIde H. levert ons Aanmerkingen over het byzonder characteristieke in de Werken van lavater, welke hy van het Jaar 1781 tot 1784 schreef en in 't licht gaf. - Het XVIIIde H. vertoont ons den arbeidzaamen zieken lavater, - zyn verblyf by hotze en te Pfeffers, - Grondbeginzelen omtrent de beroepingen, - neiging tot verbeteringen; byzonder kenbaar in zyne werkzaamheden omtrent het Zuricher Gezangboek. - Eenige characteristieke trekken uit zyne Schriften van het Jaar 1785 komen ons in het XIXde H. voor, alsmede de wenken eener beroeping na Bremen. - Het XXste of laatste H. schenkt een afwisselend onderhoud, de Reize met den Graaf van reuss na Geneve vermeldende, en een verslag geevende van zyn oordeel over mesmers Leerstelzel, het Magnetismus, waarvan hy de geneeskundige waarde erkende. Veelmaal bekroop ons de lust, om iets van lavaters gevoelens, zoms zo zonderling uitgedrukt, af te schryven; maar de langheid wederhield ons: plaats genoeg, egter, voor dit korte hebben wy over. ‘ô Menschlyke Natuur! wat is in yslykheid by u te vergelyken - zoo als gy in het Joodsche Priesterschap verschynt? Wat in zwakheid, zoo als gy in pilatus gezien wordt? Wat in Goddelykheid, zoo als gy u in christus vertoont? - Gy zyt, het geen gy wilt weezen, onmacht en almacht! Niets en alles! Een zeer gebruikbaar werktuig van God en van den Satan! Grooter dan al het groote! Kleiner dan al het kleine! Gy zyt eene waereld! Een hemel! Eene hel! - zyt onbeschryflyk, ook wanneer nog tienmaal tien pontiussen pilatus over u geschreeven werdenGa naar voetnoot(*). - Ik heb veel, en heb niets van u gezegd!’ |
|