| |
| |
| |
Geschiedenis van den Opkomst en de Lotgevallen der drie Helvetische Cantons, Schweitz, Uri en Unterwalden; en derzelver geledene rampen in het manmoedig verdedigen hunner Vryheden en Voorrechten, inzonderheid op het einde der XVIII Eeuw. Het Hoogduitsch van Heinrich Zschokke, Regeerings-Stadhouder van het Canton Basel; en de Fransche Vertaaling van J.B. Briatte, Gezantschaps - Secretaris van de Helvetische Republiek te Parys, vry gevolgd, door a. bruggemans. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon, 1803. In gr. 8vo. 292 bl.
Zelden dienen de slotregels eens Werks ten aanvange van de Beoordeeling van 't zelve; dan hier kunnen wy niet voorby, dezelve te neder te schryven: ‘Europa heeft den moed der Helvetische Bergbewoonders bewonderd, en betreurt hunne rampen!’
De bekwaame pen van den Zwitser zschokke stelde dit Werk op uit de oorspronglyke Archiven, en uit de berichten van thans nog leevende ooggetuigen. Gedeeltlyk stelde zyn vry lang verblyf in het Canton Waldstatten (de voormaalige Cantons Schweitz, Zug, Uri en Unterwalden,) werwaards hy door het Helvetisch Bewind, als deszelfs Regeerings-Commissaris, in den jaare 1799 gezonden werd - gedeeltlyk de personeele vriendschap, door hem, reeds lang vóór de Omwenteling, met eenigen der waardigste Mannen in die Cantons onderhouden, hem in staat om iets volledigs te leveren ter bydraage van de Geschiedenis der Zwitsersche Staatsomwenteling. En dewyl, onder alle de kleine Cantons, Schweitz de ziel was der onderneemingen tegen de overmagt der Franschen, en wel meer door Magt, dan door Eedgenootschaplyken Rang; alsmede om de eenvormigheid in het verhaal te kunnen behouden; bepaalde hy zich meer byzonder tot eene schets van dit Canton, en hegtte aan den loop van deszelfs daaden dien van de daaden zyner Nabuuren.
Des wel onderrigten Zwitserschen Schryvers pen is recht voor de Geschiedenis gesneeden geweest, en heeft hy in den Heere bruggemans een' bekwaamen Nederduitschen Vertolker aangetroffen. Zyn voorneemen was, ‘eene beschryving te geeven van den ongelyken stryd van een,
| |
| |
in den schoot van de Helvetische Alpen gelegen, klein Gemeenebest, dien hetzelve voerde voor de van den Vaderen geërfde Vryheid, tegen eene groote nabuurige overmagt. Geen uitgebreid grondgebied, geene ontzaglyke krygsmagt, geen vermogende invloed op het noodlot der wereld, waren de voorregten van het Volk, welks rampen ik gaa schetzen; maar deszelfs deugden, moed en dapperheid maaken het de pen des Geschiedschryvers en de opmerking des Wysgeers overwaardig.’
Eer hy tot de hedoelde schets deezer Gebeurtenissen overgaat, geeft hy, in het eerste Boek, een tafereel van dit Gemeenebest, zo als het was, vóór deszelfs vernietiging. Hoe veel schoons, hoe veel uitlokkends doet zich hier op! Twee gewyde zaaken worden door het Volk van Schweitz bovenal geëerbiedigd: Vryheid en Godsdienst. Hun yver voor beiden zien wy hier gestaafd; voor beiden vatte hetzelve meermaalen de wapens op, en ook in onze dagen. Het eerste Boek, in XI Hoofdstukken gesmaldeeld, hangt 'er tafereelen van op, met echte kleuren geschilderd.
Het tweede Boek ontvouwt, hoe Zwitserland, en ook dit gedeelte, in den Omwentelingsstorm aandeel kreeg. In 't algemeen verklaart de Heer zschokke zich deswegen: ‘Het Helvetisch Eedgenootschap, onzamenhangend in deszelfs deelen, en reeds lang ryp ter ontbinding, zag zyn einde naderen. Menigvuldige inwendige verdeeldheden, de kreet der burgers om eene Vryheid, van welke zy den naam zonder het genot hadden, de trotsche verzetting der Regenten daar tegen, de wederzydsche yverzucht der Cantons tegen elkanderen, alles liep te zamen en dreigde eene op handen zynde verwoesting. Frankryk zag met vermaak de oneenigheden der Bondgenooten, verwylde niet zyn voordeel daar mede te doen, stookte het twistvuur verder aan, onderhieldt den haat en hoop der onderscheidene partyen, hitste de Cantons tegen elkanderen op, en bereidde dus de Omwenteling, welke weldra in Helvetien moest uitbarsten.’ - Hoe de Waadlanders daarin deelden, wordt ontvouwd, alsmede het lot van Schweitz in 't byzonder. De Foederalistische neiging der Alpische Volken werkte hier grootlyks onder. De Kryg, hier uit oorspronglyk, wordt beschreeven, volgens het berigt van een ooggetuige, die denzelven bywoonde; vol trefsende byzonderheden.
| |
| |
Het derde Boek ontvouwt, op geen gunstige wyze voor de Franschen, het voort- en doorzetten der Omwentelinge in Zwitserland; 't geen die van Uri, Schweitz, Unterwalden, Zug en Glarus op nieuw aanzet om de kragten tegen de groote overmagt der Franschen te beproeven, - het besluit te neemen om eer alles op te offeren dan de oude Vryheid te derven. ‘Zy hoorden,’ is het woord huns Geschiedboekers, ‘slegts de stem des Vaderlands, welke hun toeriep alles voor hetzelve te waagen. Deeze edele verknogtheid zal door den tydgenoot niet naar waarde erkend worden; doch de nakomelingschap zal billyker zyn, en het is aan deeze om het gedrag van dit dapper Volk te beoordeelen.’ Aandoenlyke, treffende tooneelen hebben wy 'er in aangetroffen, en tevens treffend beschreeven. Men leeze. - ‘Het Canton Schweitz was buiten tegenspraak de ziel des nieuwen Bondgenootschaps, en het middelpunt der Krygstoerustingen. Hier heerschte geene besluiteloosheid in de keuze tusschen dood en schande; hier kende niemand de vrees, noch den schrik, welken de naam alleen der Franschen den halven aardbol inboezemde; hier berekende niemand de magt zyns vyands, maar beschouwde alleen deszelfs onregtvaardigheid en trouwloosheid. Ieder gevoelde dat het recht aan zyne zyde was, en zag niets anders dan den hoon, zyn beledigd Vaderland aangedaan. Indien dezelfde Heldengeest, dezelfde eensgezindheid alle de Eedgenooten bezield hadden, zouden schauenburg en zyne Armée ongetwyfeld hun graf in de Alpen gevonden hebben. - Doch zelfs niet eens alle die Cantons en Landschappen, die, nog maar weinige dagen te vooren, aan Schweitz de plegtigste beloften van bystand in nood en dood gedaan hadden, bleeven hun woord getrouw. Eigenbelang, ieverzugt,
vooroordeelen, en alle andere erfgebreken van het Foederalismus, verdeelden Canton en Canton, stad en stad, dorp en dorp. Niet de brigaden van schauenburg, maar het gebrekkige van het bondgenootschaplyk stelzel, bewerkte de verwoesting des Eedgenootschaps: ook zonder Frankryks toedoen was deszelfs ondergang onvermydelyk.’
By den aanvang des stryds tusschen de Franschen en de afstammelingen van william tell, gevoelden de Eedgenooten, die getrouw gebleeven waren, hunne zwakheid: ‘de moed van enkele persoonen moest het gering getal hunner stryders, de geestdrift het gebrek aan wapenoefening, en vermetelheid de onkunde in de
| |
| |
krygskonst vergoeden.’ Men liet niets agterwege, 't welk diende om wraak te doen ademen, en het verlangen, om voor het Vaderland te sterven, in te boezemen. De Priesters speelden 'er onder, met banblixems tegen de Franschen te slingeren. Woedend was het gevegt: zy vermeesterden Luzern, waar zich een tooneel van Godsdienstigheid, gevolgd van ongebondenheid, vertoonde. Welhaast kreeg, door de aannadering der Franschen, alles eene andere gedaante.
Hoe dit toeging, ontvouwt het vierde Boek. ‘Het Volk der Zwitsersche valleiën,’ dus drukt zich onze Schryver uit, ‘slechts aan de geboden der Kerk, met eene kinderagtige gehoorzaamheid, onderworpen, doch buiten dat trotsch, moedig, koelbloedig in gevaaren, somtyds losbandig, tot hier toe meer door zeden en gebruiken dan door wetten in bedwang gehouden, hoorde de woorden van schauenburg met de diepste verontwaardiging aan. - Wie het roemryk acht in den stryd voor zyne rechten te sneuvelen, voor dien is geen vyand, geen gevecht, geen noodlot meer verschriklyk.’ Zulk een stryd wordt hier met leevendige verwen geschilderd. Zwakke grysaarts, weerlooze kinderen wilden deelen in den roem van niet dan met het Vaderland te bezwyken; Vrouwen, jonge Dogters sleepten geschut aan. Mannetaal vloeide uit den mond van den Aanvoerder: de leus was: wy sterven; maar wyken niet! De Zwitsers streeden, niet als Herders, die van de Alpen gekomen waren, maar als in het krygsberoep grys gewordene Soldaaten. Verraad van een Priester steekt hier leelyk af by den moedigen stryd der getrouwen, die, afgewaakt en asgevogten, den vierden nagt in sombere stilzwygenheid doorbragten, in het bepeinzen van den onvermydelyken ondergang, hun beschooren.
In deezen toestand kwam eene Capitulatie in overweeging, door eenigen met diepgaande verontwaardiging verworpen, door anderen met koelzinniger beraad in overweeging genomen en aangepreezen; een gevoelen, door de meerderheid omhelsd, van het verzoek eens Wapenstilstands gevolgd. Staatlyk, Godsdienstig gaat de beraadslaaging toe. Men moet, in 't Werkje zelve, de laatste stuiptrekkingen leezen van een meer dan driehonderdjaarig Staatslichaam, het welk naby deszelfs ontbinding was. Men kwam tot de Capitulatie, den vierden Mey 1798 getroffen.
| |
| |
Ingevolge van de geslootene Capitulatie, trokken de Franschen van de grenzen van het Canton Schweitz terug, ‘en,’ opdat wy dit nog overneemen uit een Werkje, 't geen zo veel overneemenswaardigs aanbiedt, ‘wel verre van eenigen wrok of verbittering tegen deeze Bergbewoonders te voeden, deeden zy, in tegendeel, hulde aan derzelver dapperheid. Schauenburg zelf, die in den aanvang niet anders dan met veragting van hen gesprooken, en hunne Opperhoofden, op verbeurte van goed en leeven, voor alle gevolgen van tegenstand verantwoordelyk gesteld hadt, was ten laatsten gedwongen, hen zyne ongeveinsde achting te betuigen. Hy deedt dit in Brieven, die naderhand openbaar zyn geworden, en werd een Vriend van aloys reding, den Veldheer van een Leger van Herders, welken schauenburg nimmer hadt kunnen overwinnen.’
Wy verlangden, by het digtslaan van deeze Geschiedenis, het lot dier Helvetische Cantons, door dezelfde meesterlyke pen, beschreeven te zien. |
|