dezen Dichter, dat hy zyne Echtgenote, en nu ook het Publiek, daar in te hulp komt, door het vervaardigen van een paar versjes, die opzetlyk daartoe schynen ingericht, en die voorzeker de slechtste niet zyn uit dit bundeltje: zo dat zich nu onze Vrouwen met het:
Die veel drinkt, die moet veel p.....!
(het geen toch wat mislyk klinkt en niet zeer poëtisch is) niet langer behoeven te behelpen.
Bruikbarer althands komen ons die bedoelde liedjes voor, dan de zodanigen, waarin de Schryver zich van het lieve heertje, en soortgelyke verkleiningswoorden, bedient; en onzen Kinderen hebben wy ook reeds ernstig verboden, het volgende stukje vooral nooit te zingen:
Hoor lief Mamatje! hoor dat aartig Pietje zingen,
Ik zag het daar van 't een op 't ander takje springen,
Daar zit het in dien boom; ô je! daar vliegt het heen, enz.
Tot nog toe hadden wy aan een of ander klein stukje van van alphen en anderen (waaruit men nog al ene ruime keus heeft) genoeg, ook voor onze nog zeer jonge Kinderen, en vonden by nog kinderachtiger liedjes gene behoefte: de Schryver, intusschen, vond dat anders; maar wy zouden toch niet veel verloren hebben, zo deze stukjes eenvoudig in zyne familie waren bewaard gebleven, en zo maar overgegaan van vader tot kind: hoewel wy hem gaarne den lof geven, dat hy het naar zyn oogmerk voortreflyk heeft gemaakt; want wy zetten het iemand, nog kinderachtiger te dichten. Ziet hier een geheel stukje:
De nacht.
Moeder! Hé wat is het donker,
'k Zie een kaarsje op tafel staan
Mag ik wel eens aan de tafel
By dat kaarsje zitten gaan?
Neen, 't is nacht, myn lieve kindje!
Leg uw hoofdje zachtjes neêr,
Alle die in huis zyn slaapen,
Kom myn kindje slaap nu weêr:
Om dat gy nu eens moest watren
Stond uw moeder uit haar bed,
Gaa nu weder stiltjes slaapen,
Moeder zorgt voor lieve Jet.
Heeft de Lezer genoeg?