Eerst worden wy in den Schouwburg gebragt, en opgeleid, om de kleding weg te denken, wanneer 'er geen ander onderscheid, dan dat der kunne, overig blyft.
De schouwburg is, in 't klein, de waereld met haar grillen;
Of liever, en dit toont ons vondels dichtpenseel,
De waereld, wél beschouwd, is zelf een speeltooneel.
Het ene kind is aan het ander by de geboorte gelyk; doch daar het fortuin in het spel komt, raakt de gelykheid weg; en niet zelden is het waar:
De domme wordt geheerd, de schrandre wordt gekaereld.
Wy ontmoeten hier enen recht deftigen Preekheer, die
- liep hy naakt daarheen, men waande, aan 't zot gelaat,
Hem uit het gekken huis gevloden op de straat.
En na de beschouwing ener Maskerade is de aanmerking natuurlyk:
- sloeg 't opmerkzaam oog, by 's waerelds maskerade,
In plaats van hun kleedy, der menschen naaktheid gade,
Het zou 'er menigmaal niet beter zyn gesteld:
Vaak maakt het kleed den vorst, den priester, d' oorlogsheld, enz.
- - Zyn tooisel en kleedy,
ô Hemel! dan in staat tot zulk een tovery!
roept menig Bruidegom, als hy naar bed moet met zyn liefje. By ieder Volk heeft de tooikunst hare rechten; laat het maar eens Sabbath zyn,
En 't prullensmousje zelf pronkt als aanzienlyk heer;
en deze rechten gelden altyd, van den tyd van civilis af, tot heden toe.
Ontkleden wy met den Dichter een leger Soldaten in onze gedachten, wat zien wy dan:
Eén stof, één leest, één huid! Wat praal ons mogt verblinden,
De menschen zyn gelyk, als zy zich naakt bevinden.
Eindlyk brengt dit Dichtstuk ons nog in een Wasschenbeeldenspel, en daar zien wy de voddenkraam, en nemen deze opmerking met ons, als wy aan de levende menschen denken:
- och! hoe menigëen dier waschgelyke snaken
Bedekt zyn prullenhart met zyde en met scharlaken!