niet! En bevindt gy eindelyk, waaraan uw hart tot hier tog nog steeds twyfelt, hoe weinig goed de menschen zyn, veracht daarom den mensch niet. Bedenk, dat de eeuwige wysheid den mensch niet verachtelyk kan vinden, daar zy denzelven steeds rykelyker zegent. Vergeet nooit, dat zelfs mannen als socrates ook menschen waren, dat tot eene schone harmonie het stemmen der muzyktuigen behoort, en dat zonder mist 'er geen oogst zou zyn. Uwe hartstochten zullen ontwaken, en u meermalen misleiden, dan de menschen doen zullen; zy zullen u hoogst gelukkig en hoogst ongelukkig maken. Te vergeefs zou ik u zeggen, 'er is geene smart, 'er is geene vreugde, gy zult ze beiden gevoelen; zoo als ik ze gevoeld heb. Maar, jongeling, wanneer gy gelukkig, en wanneer gy ongelukkig zyt, vergeet nooit, dat vreugde en smart verganklyk zyn, en dat gy by uw graf staat, waarin alleen rust is. De edelste voornemens zyn dikwyls niets anders dan trotsheid, en de schitterendste handelingen dikwyls niets anders dan verwaanheid. Maar desniettemin bestaat 'er eene deugd. 'Er zyn juwelen, die, hoe klein zy ook zyn mogen, de waarde van gehele Koningryken hebben; 'er zyn gedachten, aandoeningen, voornemens, daden, waarvan niemand iet weet, en die echter de deugden van gehele eeuwen opwegen. ô, Jongeling, het grootste ongeluk is, ongeluk verdiend te hebben, gelyk als de gedachte van het geluk waardig te zyn, het hoogste geluk is. Ik ken beiden.’
Zodanige treffende en nuttige zedekundige aanmerkingen deden ons ook deze Roman met het uitnemendst genoegen ten einde toe doorlezen; hoewel zy ook, dit ontkennen wy niet, volstrekt nodig waren, om ons het hoogst onwaarschynlyke in dit verdicht verhaal draaglyk te doen vinden. Zonder soortgelyk voedsel toch ware dit geheel geschrift ons een niet; hoewel de karakters goed worden vol gehouden.
Een paar Broeders leven met hun gezin in het zelfde Dorp; de dochter van den enen wordt zwanger, en zeer hard door den vader behandeld; dit gaf ongenoegen tusschen de Broeders, het welk toch reeds op de eerste bladzyden van deze familie-aantekeningen wordt bygelegd. In die streken woonde de Deugniet, zo werd hy algemeen genoemd, en door allen geschuwd. Toch was hy de edelste man; 't is waar, klaartje was by hem zwanger, maar zeer toevallig, en zy had voor hem, met alle recht, liefde en hoogachting. Klaartje was weg; de zogenaamde Deugniet werd in stilte de vormer van het verstand en hart van den zoon des anderen Broeders, en deze jongling werd daar door edel en groot. Door de verkering van dezen leerling met zynen leermeester raakt de Lezer achter klaartjes geheim en de Geschiedenis van den Deugniet, dien men beklaagt, maar waarlyk als enen