De Mode; eene Satyre. (Zonder naam van Schryver of Drukker.) In gr. 8vo. 100 bl.
De strekking van dit naamloos Geschrift schynt, om, onder den algemeenen naam van Mode, het sedert eenige jaaren in het bestuur van ons Vaderland voorgevallene, op eene allegorische of zinnebeeldige wyze, voor te stellen. Men vindt dus, na eenige scherpe trekken tegen de overdrevene Modes, zo in kleeding als huisraad en bouworde der huizen, terstond een allegorisch Tafereel van den staat onzes Lands, onder het beeld van de veranderingen, door Ligtzin in het herbouwen van zyns Vaders huis gemaakt; alles wordt vervolgends zinnebeeldig, en 'er volgt eene geheele geregelde Geschiedenis van het gene hier te lande, sedert een aanmerkelyk tydvak, betrekkelyk het bestuur is voorgevallen, alles uit een zelfde oogpunt beschouwd, waarin hetzelve zich niet in het gunstigste licht voordoet. Hierdoor wykt het geheele Werkjen van deszelfs tytel af, en wordt, in plaats van eene Satyre op de Mode, eene Satyre op de staatkundige bedryven, welke in ons Land voorgevallen zyn. Daar men op de twee of drie eerste bladzyden alles eigenlyk verstaan moest, moet hier alles in een oneigenlyken en siguurlyken zin opgenomen worden; en de veranderingen der Mode in denkwyzen worden doorgaands in dien allegorischen styl opgegeeven. Zy, die den toedragt van zaaken uit het zelfde oogpunt met den Schryver beschouwen, zullen dit stukjen, dat in zyn soort niet onvernuftig opgesteld is, met veel genoegen leezen. Alleen komen ons sommige allegorien, en wel voornaamlyk die van Unica, welke by zeven fatsoenlyke Juffrouwen, die in Compagnie handel dreeven, in dienst geweest was, als allegorie wat te gezocht voor. Het is te plat, dat de dikste dier Juffrouwen, door heur dwingen, dat de honden, die het huis bewaakten, alleen voor heure kamer zouden liggen, de oneenigheid onder deze zusters bewerkt. - Dit alles heeft, in een eigenlyken zin verstaan
wordende, iets onnatuurlyks, en doet de oneigenlyke of allegorische bedoeling te klaar doorstraalen; waar door het tafereel de bevalligheid eener met kunst bewimpelde rede verliest, en men liever de zo weinig bedekte meening openlyk voorgesteld laze; immers, waartoe toch poogt men te bedekken, als men eigenlyk niets bedekt? De Sluijer der Allegorie is, onzes bedunkens, hier veel te yl, en heeft in zig zelven, als sluijer, geene waarde.