Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
De Mensch, zoo als hy voorkomt op den bekenden Aardbol, beschreeven door Martinus Stuart, afgebeeld door Jaques Kuyper. IIde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 238 bl.Ruim genoeg is het vertier deezes kostbaaren Werks geweest, om den Uitgeever 't zelve met dezelfde kostbaarheid te doen voortzetten. Wy hebben oogmerk en aanleg, uit het Werk zelve, en des uitgegeeven Berigt, by de aankondiging des Eersten Deels, breedspraakig doen kennenGa naar voetnoot(*), en thans omtrent dit Tweede niets te verrigten, dan onze Leezers eenigzins bekend te maaken met de hier beschreevene en afgebeelde Menschen. Onder de Zuidzee-Eilanden treffen wy hier, in de eerste plaats, aan, de Vrienden-Eilanden. Vry breed is deeze Volksbeschryving, en de slotsom: ‘Meer zouden de Vrienden-eilanders, in beschaaving en zeden, gelyken naar de afgelegene Societeit-eilanders, indien zy dezelven niet zoo ver in zedenlyke waarde overtroffen, dat deeze vergelyking voor hun eene onverdiende vernedering zou kunnen geacht worden. By hun toch kent men de Arreoys, noch den kindermoord, de algemeene ontucht, noch den onnatuurlyken wellust; maar men vereert 'er den ouderdom, men eerbiedigt 'er de huwelykstrouw; en de mindere vruchtbaarheid van den grond brengt 'er grootere arbeidzaamheid voord, die alle de gevaaren der ledigheid weert, en alle de kundigheden der naarstigheid kweekt; en mogen de Societeit-eilanders overigens het aangenaamste Volk der Stille Zee heeten; den Vrienden-eilanders komt de weezenlyker roem toe van het verstandigste van allen te zyn. Zulk een oordeel velde wilson, op het bericht der Zendelingen afgaande, en hetzelve stemde volkomen in met cook en forster, die deeze Eilanders het eerst hadden doen kennen, en met la billardiere, die een zo groot gedeelte zyner reisbeschryving aan hunne byzonderheden heeft besteed; en, ons op dit hun oordeel verlaatende, het welk door zoo veele byzonderheden en ontmoetingen in hunne reisbeschryvingen gestaafd wordt, | |
[pagina 243]
| |
laaten wy het nu aan grasset-saint-sauveur over, om de allerhaatlykste schets, welke hy van deeze Eilanders heeft opgehangen, door eenig even voldoend gezag waar te maaken.’ In de tweede plaats komen ons te vooren de Nieuw-Caledoniers. 't Zyn cook en la billardiere, die deeze Eilanders in zeker voege gelykvormig beschryven; de eerste vertoefde 'er agt dagen, de laatste drie weeken. Wegens den aart deezer Menschen oordeelen die beide Reizigers zeer verschillende; zynde cook niet hartlyker met hun ingenomen, dan la billardiere afkeerig van hunnen aart. De laatste, naamlyk, heeft menschenëeters gevonden in dat zelfde Volk, 't welk de eerstgemelde als de beminnelykste Natie heeft voorgedraagen; ‘en overwinnen wy,’ schryft stuart, ‘nu slechts voor een oogenblik het afgryzen, het welk by ons natuurlyk tegen Cannibaalen opkomt, dan zal het ons eerst mogelyk weezen, ook by deeze strydigheid van gevoelens, overeenstemming van zaaken te vinden. Het menschenëeten der Nieuw-Caledoniers geldt alleen hunne verslaagene vyanden, en behoeft noch de verschooning van hun spysgebrek, noch de vergelyking onzer eigene wreedheden in den oorlog, ondanks onze gewaande teêrgevoeligheid, wanneer zich duizenden voor soldy verhuuren, om andere duizenden, zonder eigen onderlingen twist of perzoonlyke vyandschap, van kant te maaken; daar dit menschenëeten slechts den laagsten trap der beschaafdheid van den mensch aanwyst, wien de wraak dryft om zynen vyand niet slechts te dooden, maar te vernielen, ja te verslinden, en die met deeze schriklyke woestheid overigens eenen beminnelyken aard kan vereenigen. - Dit althans heeft hier blykbaar genoeg plaats, volgends de berichten van den afkeervollen Franschen zoo wel, als van den geheel vooringenomen Engelschen Reiziger.’ Mindere verschillendheden zoekt de Heer stuart te vereffenen. Wy voegen 'er alleen by, dat de onderscheide omstandigheden, waarin die beide Reizigers dit zelfde Volk zagen, tot die verschillende oordeelvellingen aanleiding hebben moeten geeven. Onderlinge kryg hadt 'er plaats, toen la billardiere deeze Eilanders bezogt. ‘Van dit alles zag cook niets, om dat 'er toen misschien onderlinge vrede plaats had, en nu was hem Nieuw-Caledonie een Eiland, door de Onschuld bewoond. Dit alles zag zyn | |
[pagina 244]
| |
Opvolger, en hem werd het een oord, door de Onmenschlykheid zelve betrokken. St. sauveur, de reizen van den eersten alleen kennende, schildert 'er Engelen in een Paradys.’ - Hoe veel, hoe zeer veel ontbreekt ons, om Menschen, zo korten tyd gezien, recht te kennen, recht te beschryven! De Marquisen-Eilanden met derzelver Bewoonderen treeden te voorschyn, naar de beschryvingen van wilson, cook en forster. Het geheele Character deezer Eilanderen heeft veel aanminnigs, maar ook veel afkeerigs, even als hunne gansche schoonheid by de onreinheid van hunnen leest. Van de Nieuwe Hebriden krygen wy, door de twee laatstgemelde Reizigers, berigt. Op het Eiland Tanna is een vuurspuwende Berg en een Solfaterra; 'er zyn ook heete Bronnen; de groeizaamheid van zulk een grond is op dit Eiland alzins zigtbaar, en wordt beschreeven; eene grootere verscheidenheid van Gewassen komt 'er voor, dan elders op eenig Eiland. Zelfs meent men, onder veele Oostïndische Gewassen, den Muscaatboom van de Philippynsche Eilanden te vinden, op wiens Nooten zich hier de Duiven vergasten. - Gelyktydige Aanschouwers, cook en forster, verschillen in de beschryving der Inwoonderen van Tanna. ‘De Vrouwen waren wel geene schoonheden in de oogen van cook, maar, naar zyn oordeel, fraai genoeg voor de Mannen. Forster daartegen, die de Mans voor doorgaands groote, sterke, welgemaakte, maar geene zwaarlyvige menschen hield, wier gelaatstrekken manlyk en vol van koenheid waren, vondt alle de aangezigten der Vrouwen leelyk, en zag 'er slegts twee, die een bly en lagchend gelaat wisten aan te neemen. Zo kwam hem ook het hair by zommigen wolagtig voor; terwyl cook van beide Kunnen verzekert, dat zy niets kenschetzend van den Neger aan zich hebben.’ - ‘Buiten staat,’ zegt stuart, ‘om tusschen deeze twee gelyktydige, even opmerkzaame en waarheidminnende ooggetuigen iets als zeker aan te neemen, komt ons de teekenpen te stade, welke eenen Man en Vrouw van Tanna heeft afgebeeld.’ - De gezamenlyke bevolking der Nieuwe Hebriden wordt door forster op tweemaal honderd duizend menschen berekend. Onder deezen schynen de bewooners van Tanna de byzonderste opmerking te verdienen; tot deezen bepaalt zich ook | |
[pagina 245]
| |
meest de hier gegeevene beschryving, met de volgende aanmerking beslooten: ‘De onderscheiden tongval by de Nieuw-Hebriden-Eilanders, niet slechts in 't algemeen, maar by die van Tanna in 't byzonder, bragt forster op het denkbeeld, dat verscheidene Stammen van verschillende Natien deeze Eilanden hebben bevolkt; en de aard deezer Eilanders zoo wel, als de natuurlyke geschiedenis van derzelver grond, maakt het nader onderzoek van deezen groep, in zyne oogen, hoogstbelangryk voor allen, die niet enkeld Goudmynen, gelyk wel eer, maar uitbreiding van Menschenkunde en Natuurkennis zoeken: het welk het meer vereerende doel is der tegenwoordige ontdekkers.’ Nieuw-Zeeland, geen gedeelte van het Zuidelyk Vasteland, maar uit twee Eilanden bestaande, wordt, in naavolging van cook, la perouse, la billardiere, anderson, forster en vancouver, beschreeven, met bekendmaaking der Inwoonderen, wier aantal niet groot is, aan de onrust der leevenswyze toegeschreeven. De narichten zyn hier volkomener en maaken de beschryving breeder en tot meer byzonderheden afdaalende, die egter nog veel tot nader onderzoek overlaaten, als by voorbeeld: ‘Volgends het verhaal der Inboorelingen, zyn 'er in de Bosschen ook Slangen en Hagedissen van eene ontzaglyke grootte, de laatsten vooral van zulk eene grootte en leefwyze, dat derzelver beschryving aan Krokodillen doet denken, en derzelver verblyf den inval verwekt, of men hier ook die Dierensoort zou wedergevonden hebben, wier kaaken men by Maastricht en elders in den grond ontmoet heeft.’ Op den tytel Pelew-Eilanden schiet ons te binnen het veelvuldig goeds, 't welk wy van die Eilanders, inzonderheid by keate, geleezen hebben, van welken Schryver deeze Afdeeling een uittrekzel mag heeten. Wy herhaalen het met genoegen, tot eer der menschlyke natuure, zo als het hier byeenverzameld voorkomt. ‘De Pelew-Eilanders zyn beleefd, oplettend, kiesch, welmeenend, gul, dienstvaardig, minzaam, gastvry; ziet daar de hoedanigheden van hun hart jegens Vreemdelingen zoo wel, uit welken zich elk terstond een Vriend verkiest, als onderling. Dievery alleen bezoedelde zomtyds den lof hunner Deugden by de Schipbreukelingen; maar de vreemdheid van alles, wat zy zagen, wekte verzoekingen, die slechts voor zommigen onwederstaan- | |
[pagina 246]
| |
baar werden, terwyl 's Konings Vaderlyke bestraffing de eer der gansche Natie reddede. Werkzaamheid daartegen onderscheidde hun allen op de loflykste wyze; daar Mans en Vrouwen niet slechts den arbeid maatiglyk verdeelden, maar de Koning zelf genoegen in een werkzaam leeven vondt. Deeze algemeene werkzaamheid, welke by de Vrouwen den tyd, zelfs in zamenkouting, niet laat verlooren gaan, behoedt deeze Menschen voor alle de dartelheden en ontuchtigheden der ledigheid, terwyl hunne gezelligheid tevens en gemeenzaame verkeering met de Vrouwen eene bevallige losheid en beschaafde kieschheid aan hunnen ganschen geest verschaft. Wysgeeren in tegenspoed, Stoïcynen in smarten, en Helden in den dood, bezitten zy echter - zegt keate - in meer aandoenlyke gevallen van het menschlyk hart, de tederheid der Vrouwen.’ De Admiraliteits-Eilanden, door carteret ten jaare 1767 ontdekt, en door la billardiere in 1792 bezogt. 't Is uit deezer waarneemingen, dat wy kennis van de Inwoonderen bekomen, doch nog zeer onvolkomen; het mogt geen deezer Zeereizigeren gebeuren, op deeze Eilanden voet aan land te zetten: in hunne Vaartuigen en Handel hebben zy alleen die Eilanders leeren kennen. In de laatste plaats worden wy na van Diemens Land gevoerd, eerst door tasman ontdekt, voorts door marion aangedaan, alsmede door furneaux, laater door cook bezogt, en nog vollediger bekend geworden aan la billardiere. 't Is uit deeze bronnen, dat die Volksbeschryving geput wordt. ‘Dit uitgestrekte Eiland,’ merkt de oordeelkundige stuart op, ‘het welk ons zoo na aan het vyfde Waerelddeel brengt, welks bewooners in ons Ontwerp de Zuidzee-eilanders zullen vervangen, is alzins belangryk voor ons oogmerk, daar het ons Menschen doet kennen, in welken wy, wat derzelver maatschaplyken staat betreft, den Mensch wedervinden, zoo als hy oorspronglyk en voor alle beschaaving schynt geweest te moeten zyn; en zoo als wy hem echter recht hartlyk als onzen Broeder kunnen lief hebben, daar zyne eenvouwdigheid hem oneindig nader by den staat eener zuivere onschuld houdt, dan de beschaafdheid en weelde haare kinders immer vergunnen tot denzelven te rug te keeren.’ Van elk deezer beschreevene Eilanderen geeft kuyper ons eene Tekening, niet min meesterlyk uitgevoerd dan | |
[pagina 247]
| |
de Afbeeldingen in het Eerste Deel. Eene en andere herinnering des Schryvers, tot die Afbeeldingen betrekkelyk, moeten wy, ten slot, hier nog byvoegen. By gelegenheid van de verschillende kleuren der Inwoonderen van de Vrienden-Eilanden, merkt stuart op: ‘De juiste benoeming der kleur en haare volkomene uitdrukking in verwen mag wel het moeilykste deel geacht worden onzer Menschbeschryving, wyl by de Reizigers zelve hier alles doorgaands onnaauwkeurig en onovereenstemmend wordt bevonden, en het zogenoemde coloriet de moeilykste proeve der schilderkunst blyft. Deeze aanmerking pleite dan eens voor altyd om een toegeevend oordeel.’ Van de Kleeding of Opschik der Nieuw-Zeelandsche Vrouwen spreekende en de daarvan gegeevene Afbeelding, schryft stuart: ‘De Vederen, welken zy op het hoofd heeft, om dat zy by la billardiere met dezelven voorkomt, zyn opmerkelyk, wyl cook eenmaal verzekerd heeft, dat de Vrouwen nimmer zulk een cieraad draagen, noch ook ooit het hair boven het hoofd zamenbinden. - Misschien is ook hier de tooi onderworpen aan verandering van smaak, daar toch by cook zelven naderhand eene gepluimde Vrouw schynt voor te komen. - Zulk eene veronderstelling ten minsten is ter vereeniging der beide Reizigers noodig.’ Eene algemeen geldende aanmerking, ten opzigte der meest naakte Afbeeldingen, geeft stuart op, ter gelegenheid dat hy van een zonderlinge schulpdragt der Admiraliteit-eilanders gewaagt. ‘La billardiere heeft hier eene uitvoerigheid, welke ons de zedigheid niet veroorloft. Dezelve verpligt ons alhier zelfs, eens voor altyd te verklaaren, dat de kieschheid, welke onze veder en pinceel bestuurt, zich onschuldig houdt van alle gezogte en genomene ergernis over 't geen ons de eigenlyke aard onzer afbeelding en beschryving zomtyds verpligt voor te draagen. De ganffe Natuur en haare Geschiedenis, van den Mensch vooral, is een heiligdom, het welk geen onreine oogen duldt. het booze oog bezondigt 'er zich zelf- en pleegt 'er heiligschennis, die by de Menschheid zelve doemwaardig is.’ |
|