len opgehelderd, om te doen zien het licht, door vroegere en laatere Waarneemers over dit gebrek verspreid.
Voorts worden, in de laatste plaats, eenige belangryke gevallen beschreeven, in welke het aanwenden van de hulp der Kunst onnut of onmogelyk is bevonden; met eenige gevolgtrekkingen, ten betooge der oorzaaken van het onvermogen der Kunst, in zodanige gevallen: teffens om daarmede eenigzins te voldoen aan het laatste gedeelte der Vraage, betrekkelyk dat geene, 't welk aan de volmaaking der Kunsthulp, in die gevallen, tot hier toe ontbrooken heeft.
Leerzaam en menigvuldig is, in dit Stukje, het getal der waarneemingen van Slagaderbreuken. Dikwyls ziet men hier, hoe de best aangewende poogingen der Kunst niet hebben kunnen baaten; maar ook dikwyls, hoe, door derzelver aanwending, gevallen geholpen zyn, die boven het bereik der menschelyke vermogens scheenen te zyn; by voorb. het volgende:
‘In het tweede geval was de kogel, door de linkerzyde van den hals, tusschen de luchtpyp en de Art Carotis heen gegaan, zynde, even boven de bovenste rib van het schouderblad, onder de huid blyven zitten, alwaar hy weggenomen wierd. Zonder groote bloedstorting volgden hierop pynlyke stuipen, met eene hevige pyn in de borst; deeze toevallen verdweenen door gepaste middelen, en in vyf of zes weeken genas de wonde. Op de Carotis was, op die plaats, waar langs de kogel was heen gegaan, eene kloppende zwelling overgebleeven; doch door aanhoudende drukking wierd dezelve niet alleen belet grooter te worden, maar in agt of negen maanden was dezelve zeer verminderd, en de Lyder bleef gezond.’
Men ziet dus, 't geen veelen niet ligt geloofd zouden hebben, dat, zelfs in de beginnende Slagaderbreuken, aan de Halsslagaderen, eene tydig aangewende drukking, hoe klein die ook, hier ter plaatze, uitvoerbaar moge weezen, van het grootste nut kan zyn.