Iets voor Mr. S. Jz. Wiselius, wegens eenige uitdrukkingen in zyn Beroep op het Bataafsche Volk enz. Door *** Voorheen in dienst der O.I. Compagnie ter Kamer alhier, en naderhand in die van het Committé tot de zaken van den O.I. Handel en Bezittingen, en zedert 1798 stemger: Burger der Bataafsche Republiek. 1804. Alomme te bekoomen. In gr. 8vo. 8bl.
Naadat wy het voorgaande Verslag wegens het Beroep van den Heere Mr. wiselius hadden afgeschreeven, viel deeze brochure ons in handen, gevloeid uit de penne van iemant, die, zegt hy, wanneer partyzucht en geweld hem het beroep, hetwelk hy op eene alzins wettige wyze hadt bekomen, ontnomen hadden, altoos de hooge magten zyns Vaderlands te zeer eerbiedigde, dan dat hy ontydig zyne stemme verheffen, en tot nieuwe verwarringen aanleiding zou geeven. Zoo spreekt de ongenoemde Schryver van zich zelven, die den Heere wiselius betigt, en verklaart, met geene goede oogen te kunnen aanzien, hoe het tegenwoordig Bestuur der Republiek, en de geheele Natie in haare Vertegenwoordigers, door hem wordt beleedigd. Eigenaartig zou men nu verwagten, dat de stemgeregtigde Bataafsche Burger de gronden deezer aantyginge openleggen, en waarin Mr. wiselius de hooge Magt heeft beleedigd zou aan den dag leggen. Geen woord, egter, daar van; bepaalende hy zich alleen, om den Schryver van het Beroep, omtrent hetgeen dezelve aangaande zyne Remotie zegt, van stap tot stap te volgen. Wanneer hy, evenwel, zegt, zulks met meer bedaardheid, en minder animositeit, dan Mr. wiselius, te zullen doen, vonden wy in onze verwagting ons te leur gesteld. Integendeel verbeelden wy ons, in den omvang van nog geen vierdehalf bladzyde, blyken van oude veete en personeelen haat ontmoet te hebben, immers niet die zuivere waarheidsliefde, welke des naasten gangen met een bedaarden tred volgt, en, 't geen men in dezelve verkeerds meent te zien, door bondig redekavelen aan den dag legt. Den Heer wiselius te willen verdeedigen, is