dagtenis van Dr. scheidius te vereeren, zegt, in de Inleiding zyner Redevoeringe, tot zyne Medeleden, zich met het onaangenaam werk wel te hebben willen belasten, met hun in dit uur te herinneren, ‘dat hun oog hem in deze Vergadering vergeefsch meer zoeken zou! en dat het hem, 'er in eeuwigheid niet meer vinden zal.’ Hoe noodig zulk eene herinnering ware, voor eene Vergadering, tot het aanhooren van eene Lykrede opzettelyk byeengekomen, blykt ons niet. Volgens het verhaal des Redenaars was Dr. scheidius, Zoon van den Hoogleeraar everard scheidius, ‘niet de schitterende Man, de Man van uitmuntende ongewone bedryven, die een wonder van zynen tyd geweest is,’ maar een ‘ongewoon Man in eerlykheid, aartsvaderlyke deugden, naauwgezetheid, ootmoed des harten en eenvoudigheid.’ Volgens de hier medegedeelde berigten, was hy tot de Geneeskunde opgeleid, bezogt, ter zyner verdere volmaakinge in die weetenschap, Frankryk en Engeland, gaf, by zyne bevordering tot de Doktoraale waardigheid, blyken van zyne bekwaamheid, die de goedkeuring van den Hoogl. m. van geuns wegdroegen, bekleedde eenigen tyd den post van Artz, doch, ‘zich in den tuimel der Staatkundige bemoeijingen inmengende,’ verliet hy dien post, wierdt Lid der Provisioneele Municipaliteit, en vervolgens Sekretaris der Stad Utrecht, welk ampt hy met lof bekleedde tot aan zynen dood, die in den jaare 1803, het bykans vyf-en-dertigste zyns leevens, voorviel. Tweemaalen was hy gehuwd geweest. Als eene byzonderheid vinden wy vermeld, dat 's Mans eerste Echtgenoote, in de agtste maand van hunnen echt, in de zevende maand der zwangerheid, in het kraambedde van
drielingen overleedt, in het twee-en-twintigste jaar haars ouderdoms. In 't algemeen mogen wy omtrent deeze Lykrede aanmerken, dat, gelyk de Heer scheidius in zyne hoedanigheid van Artz niets ongemeens bezat, zyn Lofredenaar met veele anderen, welke soortgelyk eene taak volvoerden, in éénen rang moet geplaatst worden.