| |
Natuurleere voor minkundigen, ter bestrydinge des bygeloofs. Van Joh. Heinr. Helmuth, Hertogl. Brunsw. Luneb. Superintendent, Predikant te Calvörde, enz. Naar den vierden, veel verbeterden en vermeerderden Druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige Aanteekeningen verrykt door P.G. Witsen Geysbeek. Te Zutphen, by H.C.A. Thieme, 1803. In gr. 8vo. 430 bl.
Zeer grooten opgang heeft dit Werk in Duitschland gemaakt, zoodat onder de vertaaling van hetzelve alreeds de vyfde druk van het oorspronglyke uitgegeven is. Zeer groot is mede de verwachting geweest van het nut der vertaalinge by allen, die hetzelve kennen, en een hartlyk aandeel nemen in het nut van het algemeen. Aan de edele oogmerken der Maatschappy, welke in ons Vaderland dezen naam voert, is de aan leg van dit Werk zoo juist beandwoordende, als ware het opzetlyk op haare uitnoodiging geschreeven. Eene eenvouwdige voordragt der gansche Natuurkunde, haare waarheden gedeeltlyk op gezag van kundige beoefenaars slechts ter neder stellende, gedeeltlyk door
| |
| |
kort en bondig betoog of blykbaare proefneming bewyzende, en overal juiste gevolgen asleidende en dezelven tegen het bygeloof aanvoerende; dit onderscheidt den eigenaardigen toon van dit Werk. In vyftien Hoofdstukken verdeeld, handelt het in het Iste over de natuurleer in het algemeen; in het Hde over de hoedanigheid der ligchaamen; in het IIIde over de beweging der ligchaamen; in het IVde over de wetten der beweging; in het Vde over de zwaarte der ligchaamen; in het VIde over het water; in het VIIde over de lucht; in het VIIIste over den wind en het geluid; in het IXde over het vuur; in het Xde over de Elektriciteit; in het XIde over de luchtverhevelingen; in het XIIde over de hemelsche ligchaamen; in het XIIIde over het ryk der delfstoffen; in het XIVde over het ryk der planten; in het XVde over het ryk der dieren. Elk dezer Hoofdstukken heeft zyne kleenere Afdeelingen, wier getal echter het geheele Werk doorloopt tot bl. 209 toe. By iedere dezer afdeelingen zyn eenige vragen gevoegd, welker beandwoording moet worden opgemaakt uit het geen in zulk eene afdeeling is voorgekomen. Dikwyls worden zy gevolgd door aanmerkingen, die ter ontwikkeling, ten bewyze of ter bevestiging van het ter nedergestelde dienen, en die inzonderheid door aanvoering van veelvuldige opmerklyke gevallen onderhoudende en belangryk tevens zyn. Byzondere afdeelingen zyn aan de toepassing van het voorgaande op het bygeloof gewyd, welke dan ook hunne gevallen hebben van merkwaardigen aard en zomtyds gevolgd door overwegingen ter verklaaringe van derzelver wonderbaarheid; waarby de Vertaaler nu en dan ook
zyne eigene ervaringen voegt. - De rykdom van gevallen en derzelver steeds opgemerkte echtheid, vereenigd met de duidlykheid en beknoptheid der natuurleere, en de belangrykheid der bygevoegde aanmerkingen, maaken voorzeker dit Werk tot een zeer nuttig en aangenaam boek voor minkundigen, terwyl het voor den meerkundigen, wien de geschiedenis des menschelyken verstands van eenige aangelegenheid is, hoogstbelangryk is door eene zamenbrenging van alles, wat zich het bygeloof nu nog al in het hoofd haalt, voor het grootste gedeelte wel niet meer in ons land, maar toch by onze Duitsche nabuuren. Men had den Vertaaler aangeraaden, niet al dat bygeloof voor onze Landgenooten over te nemen, wyl zoo veel daarvan hun on- | |
| |
bekend is; maar hy vond niet goed, dien raad te volgen: ‘om dat toch onze Landlieden nog veel bygeloofs kunnen leeren van de zoogenaamde Hannekemaaijers; omdat men ook wel over de dronkenschap spreekt, zonder dat onder de toehoorers een beschonkene behoeft te zyn, en het geen kwaad kan, dat men de lieden voor schadelyke dingen waarschouwt, schoon deze schadelyke dingen op dat oogenblik niet werklyk voorhanden zyn.’ Daar dit Werk, door zulk eene uitschieting van het uitheemsche bygeloof, nagenoeg voor de helft verkort en daardoor zoo veel verkrygbaarer voor den gemeenen man zou geworden zyn, kunnen wy ons met dit zonderling slag van redenen geenzins voldaan houden. Het bygeloof bedenkt toch geene nieuwe kunstjens, zelfs by onze Duitsche buuren, meer; - de Grasmaaijers komen ook niet zinds kort voor het eerste in ons land, - en dat onze landluiden veele grollen dezer arbeiders nog niet hebben aangenomen, is eene genoegzaame geruststelling tegen hun schadelyk onderwys, waartoe ook onze eenvouwdigste landman, in het gevoel zyner meerdere beschaaving en verlichting, veel te laag op deze Hannekens nederziet. - Wanneer het evenwel in den prys niet haperde, die voor het
nut van dit Werk zoo veel afdoet, dan zouden wy het gedrag des Vertaalers ten vollen goedkeuren om deze reden, wyl het bygeloof van den eenen nooit beter, in onze oogen, wordt bestreeden, dan door hem dat van anderen even ernstig voor te dragen, over het welk hy zelf spotten durft. Te toonen, dat men nog veel meer van bygeloof weet, dan een ander, en dat men rust noch duur zou hebben, ten zy men het eene even dwaas hield als het andere, is ons meermaalen als een duchtig bewys op den man aan voorgekomen, en als zoodanig wenschen wy nu aan dit boek het beste vertier. Ook is de geschiedenis des bygeloofs altyd belangryk voor meerkundigen, gelyk wy den Schryver der Romeinsche Geschiedenissen reeds gebruik zien maaken van de domheid der brandbezweringen ter ophddering van eene plaats in tacitus (stuart Rom. Gesch. D. XXIII. bl. 506, 507.) Verlegen in de keuze van eenig voorbeeld ter proeve van den opgegeven aard dezes Werks, uit hoofde van de wydloopigheid van elk gedeelte, het welk wy daartoe weder hebben nageslagen, moge het volgende ten staaltjen strekken. IIde Hoofdst. over de hoedanig- | |
| |
heid der ligchaamen. Ԥ. 7. By de ligchaamen moet men voornamelyk op 1.) hunne (derzelver) algemeene eigenschappen acht geven. In het algemeen bemerkt men aan ieder ligchaam
a. | 2.) Dat het uitgezet zy of eene ruimte besla. |
b. | Dat het zich bewegen of van de eene plaats naar de andere voeren late. |
c. | Dat het deelbaar zy, of in deelen opgelost kan (kunne) worden. |
d. | Dat het eene figuur en grootte hebbe. |
e. | Dat het op verscheiden (e) plaatsen niet gelyk tegenwoordig kan (kunne) zyn. |
| |
Vraagen.
1.) | Waarop moet men by de ligchaamen voornamelyk acht geven? |
2.) | Welke eigenschappen bemerkt men aan ieder ligchaam in het algemeen? |
| |
Toepassing op het bygeloof.
§. 8. In vroeger tyden geloofden veele lieden, dat een mensch zich onzichtbaar maaken en in een dier veranderen kon; en zelfs nog tegenwoordig zyn menige onkundigen dit bygeloof toegedaan. Niets kan ons nogthands meer van het dwaaze daarvan overtuigen, dan de eigenschappen die wy van de ligchaamen aangeroerd hebben. Dezen moeten ieder, die niet van zyn verstand beroofd is, overreden, dat het ligchaam van een mensch, dat uit zoo veele en menigvuldige deelen bestaat, niet onzigtbaar gemaakt kan worden, en kort daarop weder in zyne voorige gedaante verschynen kan. Dit strydt geheel tegen de natuur der ligchaamen. Geen mensch, geen Engel is in staat, zulks door kunst te bewerkstelligen; want dan moest het menschlyk ligchaam of in zulke kleine deelen gedeeld worden, die men met het bloote te oog niet zien kon, en daarna moest het van (uit) dezelve deelen weder zamengesteld worden, en zich weder voor onze oogen vertoonen, of onze oogen moesten dermate verblind worden, dat wy het ligchaam in het geheel niet en daarna in eene gantsch andere gedaante zagen. Maar hiertoe wordt eene on- | |
| |
eindige kracht vereischt, die geen schepzel toekomt, maar een voorrecht der oneindige Godheid is. Welk eene dwaasheid, welk een onverstand is het by gevolg, als de bygelovige zich inbeeldt, dat 'er menschen zyn of ten minsten geweest zyn, die van den Satan het vermogen ontvangen hadden, om zich onzigtbaar te maaken, en zich in Haazen, Katten, Honden, Paarden en voornaamlyk in Wolven te veranderen! welke uitzinnigheid, welk eene schande voor het menschlyk verstand, dat zulks ooit geloofd is geworden! En evenwel is nog den 20 September 1793, volgens eene zekere geschreven bekendtenis (k(c)onfessie) wegens de nachtmerry, door een' eenvouwdigen Rechter de (den of der) beschuldigde de volgende onnozele vraag gedaan: “of de gevangene zich onzigtbaar maaken kon?” Had men de
geringste kennis van de gesteldheid der ligchaamen gehad, en daarby bedacht, dat het een Satan, gelyk ook ieder ander schepzel, volstrekt onmogelyk ware, zoodanig een werk te verrichten, dan zou men deze uitzinnige mening van de onzigtbaarheid van een' mensch, en van zyne verandering in een weerwolf, als eene misgeboorte van ontstelde harssenen belagchen, op zulk eene grove logen niet geacht, en by gerechtlyk onderzoek nooit eene vraag daarover ontworpen hebben. Weg dierhalven met dezen onzin! Gelooft nooit aan zulke vertelzels, als uwe ouders en vrienden zwak genoeg zyn, om u zulke grove logens voor waarheid te vertellen. In menig huisgezin is nog zelfs heden het schadelyke boek, erasmi, Helsche Proteus te vinden, hetwelk de grofste logens van de onzigtbaarheid der menschen en hunne verandering in dieren behelst en den almagtigen Schepper onteert, terwyl het den duivel eene onbepaalde magt over menschen en vee toeschryft.’ - By de vermelding van dit boek teekent de Vertaaler aan: ‘Niet alleen in Duitschland, maar ook in ons Gemeenebest zyn diergelyke dwaaze, logenachtige en schadelyke boeken by den minverstandigen, helaas! nog heden voorhanden! Ik herinner my als kind een derzelven gelezen te hebben, getyteld: de Satan in zyn wezen, aart, bedryf, enz. door s. de vries, een groot k(e)ompilateur en vertaler van eene ontzaglyke menigte dwaaze en logenachtige werken, die door- | |
| |
gaans van duivelaaryen, spokeryen en verschyningen krielen. Gelukkig, dat my naderhand beter boeken in handen vielen, die den schadelyken indruk wederom uitwischten, dien deze zotte schriften op myne kinderlyke verbeelding gemaakt hadden.’ Als medeärbeider aan verscheidene letterkundige tydschriften waren den Vertaaler, gelyk hy zegt, deze en
gene vorderingen in de wetenschappen natuurlykerwyze bekend; doch daarover opzetlyk te handelen, voegde, in zyn oog, slechts aan in derzelver vakken ervarene mannen, en het is dus aan eenige aanzienlyke natuurkenners, dat hy verscheidene, in de aanteekeningen gevonden wordende, verbeteringen verschuldigd is. Hier en daar zyn deze verbeteringen aanmerklyk genoeg; maar weinig voldoet het ons, het stelzel van lavoisier slechts aangehaald te zien, zonder uit hetzelve eenige ophelderingen overgenomen te vinden by zeer veel, het geen helmuth naar de oude leer der vier Hoofdstoffen, en naar die van het Phlogiston, heeft voorgedragen. De aanmerking: ‘dat alzoo het Werk niet geschikt zou gebleeven zyn voor minkundigen;’ schynt wedersproken te worden door de Redevoeringen van den Eerw. uilkens, in welken al het nieuwe in de Natuurkunde voor zyne eenvouwdige Gemeente voorgedragen wordt. Beslisschender zou deze geweest zyn, dat alzoo liever enkelde deelen van dit Werk geheel veranderd en overgewerkt hadden behooren te worden: maar zeer gaarne zouden wy zulks gezien hebben. 'Er mogt ook nog wel wat meer te recht gebragt zyn. Dus lezen wy (bl. 96:) ‘'Er zyn ook warme baden. Dezen ontstaan, wanneer hunne (derzelver) bronnen of van een onderaardsch vuur verwarmd worden, of over keizand heen vloeijen, welks deelen, terwyl zy door de vochtigheid opgelost worden, het water warmte mededeelen.’ Het keizand wordt dan gedeeltlyk door water opgelost en deelt warmte mede! - Onnozel waarlyk! Daar, waar zwavel, metaalen, yzerdeelen vooral, en andere, wegens byzondere vereeniging, hitte gevende ligchaamen aanwezig zyn, worden deze baden gevonden, en het is de laatere scheidkunde, die niet slechts veelvuldige voorbeelden oplevert van door vereeniging heet wordende en zelfs vuurvattende stoffen, maar die ook hiervan haare verklaaringen gereed heeft. - Zoo
wordt ook het leeven aan de
| |
| |
gemaatigde dikte en dunte van de lucht toegeschreeven (bl. 130), daar schier ieder nu reeds weet, dat de bestanddeelen der lucht zelve, het zy naar de leer van het phlogiston, het zy naar die der zuurstof, haare beleefbaarheid voor den mensch bepaalen. - By de beschryving van ons Zonnestelzel worden te recht door den Vertaaler de nieuw ontdekte Planeeten ceres en pallas bygebragt (bl. 291), die dan ook op bl. 321 in den tekst zelven zyn ingeschooven; doch ter dezer plaatze vinden wy uranus nog maar met twee wachters, terwyl 'er reeds zes bekend zyn, zoodat derzelver afstanden en omloopstyden alreeds bereekend zyn, en 'er vermoedelyk nog meer bestaan, die, wegens den verren afstand dezer Dwaalster, niet gemaklyk te ontdekken zyn; gevende de groote gaaping tusschen haar en haaren eersten wachter reden tot dit vermoeden. - Dat ook de mensch als het hoofd des dierenryks wordt voorgesteld (bl. 183), om zyne bygeloovigheden te gispen, komt ons zeer oneigen voor, wyl men toch geene bygeloovigheden der dieren kent; en het schynt ons nimmer krachtig genoeg voorgestaan te kunnen worden, dat de mensch geheel iet anders is, dan het hoofd des dierenryks; ook is de waarde zyner natuur nog onlangs door meer dan eenen onzer Landgenooten te opzetlyk en onwederleglyk verdeedigd, om hem, zoo zeer ten nadeele zyner redenlykheid, langer als der dieren vorst te laten vertoonen. - De Vertaaling zelve van dit Werk is vry zuiver; hier en daar hinderde ons eene Hoogduitsche uitdrukking. Afzicht voor oogmerk stuitede ons op bl. 276. Deze natuurlyke gesteldheid heeft het nut der Zon- en
Maan-verduisteringen; dit is in onze ooren klinklaar Hoogduitsch (op bl. 334.) Hartlyk wenschen wy, dat een spoedig vertier van dezen Druk gelegenheid zal geven, om by eenen tweeden gebruik te maaken van eene naauwere herziening, welke een Werk van dezen aard, by de geduurig toenemende vorderingen der Natuurkunde, zoo byzonder noodig heeft. |
|