Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Bylagen tot de twee Brieven van G. Bonnet aan eenen Vriend. Tweede Druk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1804. In gr. 8vo. 34 bl.
| |
[pagina 143]
| |
en wel in gemeenschap met roijaards, te voorschyn komen, zoo tot bevestiging der oude aanklacht, en goedmaaking van hun geschryf tegen de Afgeperste Verdediging van heringa, als tot byvoeging van nieuwe bezwaaren en beschuldigingen, die hoe langer hoe hestiger en haatelyker worden. Heringa heeft daarover geen gras willen laaten groeien, maar zich terstond, zoo goed hy konde, in dit tweede Vervolg zyner Afgeperste Verdediging, verantwoord. Zie hier den korten inhoud van beide stukjens. In het eerste, waarvan de Hoogleeraar roijaards steller schynt te weezen, leest men, by wyze van Bylaagen tot de twee Brieven van bonnet, twee Copyen van aanteekeningen omtrent het gebeurde en gesprokene, eerst tusschen de Professoren bonnet, roijaards en heringa, en vervolgends tusschen dezelfden, in 't byzyn van Prof. rau; zynde de eersten door de drie voornoemden, en de anderen door alle vier onderteekend, en de echtheid van deze Copyen, door eene notarieele verklaaring, bekrachtigd. In een voorafgaand Voorbericht, door bonnet en roijaards geteekend, worden op de Afgeperste Verdediging van heringa verscheidene aanmerkingen gemaakt, daartoe strekkende, om zoo wel de goede trouw, als de betwiste rechtzinnigheid van hunnen Ambtsbroeder meer en meer verdacht te maaken. Heringa volgt hen, in zyne Verdediging, voet voor voet, nadat hy den hoofdzaakelyken inhoud van het door hun geschrevene tot deze vyf punten, waarlyk geene kleinigheden, gebragt heeft: (1) Nieuwe bezwaaren tegen heringa en de verdediging zyner zaak. (2) Nadere aandrang der oude aanklacht van 's Mans onrechtzinnigheid by het publiek. (3) Bygebragte redenen, om de geloofwaardigheid zyner tegenbetuiging verdacht te houden. (4) Verdediging van het gedrag der Heeren bonnet en roijaards, geduurende den loop des geschils. (5) Goedmaaking van het voorig schryven van bonnet tegen heringa. De nieuwe bezwaaren komen grootendeels neêr op haatelyke beöordeelingen van byzondere gezegden en uitdrukkingen, waarvan zich heringa, in zyne Verdediging, bedient, en van diens geheele schryfwyze; waarop deze zich, met gepaste bescheidenheid, ernsthaftig verantwoordt. Eene enkelde beschuldiging maakt hem verlegen. Heringa had gezegd, dat hy niet langer | |
[pagina 144]
| |
wilde vergen, dat men op zyne verklaaringen zou staat maaken, ingevalle men hem zulk eene verminking van iemands naamteekening, als door hem gedaan, kon voorleggen, hoedanige hy zelf aan bonnet had verweeten. Maar nu wordt hem door zyne Ambtgenooten onder 't oog gebragt, dat hy by de Theologische Faculteit een geheel ander Formulier heeft geteekend, dan 't welk hy, in zyne Verdediging, zegt onderteekend te hebben. De Prof. erkent zyne vergissing, en verhaalt de zaak nu, zoo als zy zich heeft toegedraagen; maar merkt tevens aan, dat die geheele vegissing geen het minste verschil ter wereld maakt in de zaak, op welke het, by hun gesprek, aankwam. Van eene andere nieuwe beschuldiging, betreffende zekere ongeschikte en onbetaamelyke Leerrede, die hy over den XX Zondag van den Heidelbergschen Catechismus zou gehouden hebben, maakt hy zich zeer goed af, door te vorderen, dat dit hem worde beweezen. Het groot gemoedsbezwaar van zyne Ambtgenooten, dat hy zekere, door Kerkelyk gezag ingevoerde, en dus als geykte, woorden en uitdrukkingen weigert te gebruiken, is by hem ook van weinig belang, omdat sommigen derzelven (b.v. drievuldigheid en drieheid) door de meeste hedendaagsche Theologanten afgekeurd worden. - Tot aandrang der oude beschuldigingen, maaken bonnet en roijaards op nieuw veel ophef van de eenstemmigheid van hun beider getuigenis. Heringa tracht daarentegen op aanneemelyke gronden te bewyzen, dat zy de vereischten niet hebben, om als getuigen te kunnen dienen; dat zy geene getuigen, maar beschuldigers en aanbrengers zyn, en niets meer. Zy beroepen zich ook alweder op de overeenstemming van een derden, den ouden Prof. rau; maar heringa doet duidelyk zien, dat het eenige, dat deze mede onderteekend heeft, volstrekt niets tot bewys van zyne onrechtzinnigheid afdoet. Zy willen zelfs eene oude genoeg bekende vertelling van Do. van herwerden, waarvan deze zoo weinig eer gehad heeft, in 't spel brengen; waarop 't heringa gemakkelyk viel aan te merken, dat deze, in allen gevalle, zoo min als de Notaris t. koppen, by 't geval in quaestie tegenwoordig geweest is. - 't Geen bonnet en roijaards bybrengen, om de geloofwaardigheid van heringa verdacht te maaken, komt meestal neêr op eene herhaaling van voorige beschuldigingen van onoprechtheid en kwaade | |
[pagina 145]
| |
trouwe, en voorts op vitteryen en magtspreuken, waartegen heringa zyne eer en goeden naam, op soortgelyke wyze, als vooren, met veel voorzichtigheid handhaaft. - Allerminst is ons in dit Bericht van bonnet en roijaards, 't geen zy, tot verdediging van beider gedrag, geduurende den loop des geschils, zeggen, bevallen. Heringa toont hun duchtig, dat zy zich, tegen 't geen hy 'er op heeft moeten aanmerken, zeer flaauw verschoonen, of, 't geen hy hun heeft te laste gelegd, stilzwygend voorbygaan. Nimmer kunnen zy hun verzuim, geduurende byna zes verloopene jaaren, eer zy hem aanspraken, over 't geen hun zoo zeer in hem mishaagde, goedmaaken. - Op 't geen beide Hoogleeraars eindelyk te berde brengen, tot verdediging van 't te vooren door bonnet geschrevene, heeft heringa ook vry wat, met grond, kunnen antwoorden. De plaats ontbreekt ons, om byzonderheden te noemen. Alle waare Godsdienstvrienden zullen zich met ons bedroeven, dat openbaare Leeraars, die ambtshalve de Jongelingschap tot Verkondigers van 't Evangelie des Vreedes moeten opleiden en vormen, elkanderen zulke harde dingen, ten aanhooren van 't Publiek, in 't aangezicht zeggen. Hoe veel nadeels hierdoor werkelyk aan 't Ryk van Waarheid en Vreede zy toegebragt, en hoe verre zich de schadelyke gevolgen van dezen onaangenaamen pennestryd nog wel zullen uitstrekken, valt moeielyk te berekenen. Wie daartoe de eerste of voornaamste oorzaak moge gegeeven hebben, waarover onpartydige aanschouwers van dezen twist beter, dan de strydende partyen zelve, kunnen oordeelen, 't wordt, uit dien hoofde, meer dan tyd, dat men een einde maake aan dat bevechten van elkanderen, en zich onderling Christelyk verdraage. |
|