vroege dood alzo indedaad een zwaar verlies is voor de Maatschappy, en ook voor de Dichtkunst. De 36 Dichtstukjes, die wy hier ontvangen, en ook een opstel in Proza, ter nagedachtenis van zynen gestorvenen Broeder, billyken niet alleen dit vereerend getuignis van den Leermeester, maar doen ook, hoe zeer zy nog enen aanvanger in de Kunst kenmerken, den toekomenden Dichter reeds kennen; wiens verlies te groter is, daar hy zyne Zangen vooral aan Godsdienst en Deugd zou gewyd hebben. Het leerzame schouwtoneel zy ter proeve:
Wat vliegt ge, ô sterveling! naar dartle Speeltoneelen,
Om 's waerelds ydelheid, in al heur' tooi, te zien?
Dit plekje gronds, beschaeuwd door 't lommer van abeelen,
Zal u een deftïg stuk, zoo schoon als leerzaam, biên.
Het Schouwtoneel vertoont slechts ruw bewassen muuren,
In wier vervallen kreits een Kerkhof is gesticht:
Geen fraai Toneelgordyn ryst daar op de avonduuren -
't Is altyd opgehaald voor 's wandlaars aangezicht.
't Afschuwlyk doodshoofd, met de ontvleeschte bekkeneelen
En knokken, zyn de Acteurs, die, door der eeuwen kring,
Schoon stom en roereloos, een achtbaar Treurspel spelen,
't Genen altyd zich ontknoopt in stofverwisseling.
Beschouw, verdwaasde mensch! met eerbied die vertoning,
Als de avondster dit rond in flaauwen luister hult:
Gedenk, dat ge eindlyk ook, al waart ge een trotsche Koning,
Die stof des Treurspels, op een Kerkhof, wezen zult.
In dezen veelbelovenden Jongling bragten de Ouders hun vierde en laatste kind naar het graf!