Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKleine Dichterlyke Handschriften. XVde Schakeering. Te Amsteldam, by P.J. Uylenbroek. In gr. 8vo. 152 bl.Voorzeker hebben de stukjes, die hier voorkomen, waarde. Want wy lazen dezelve met genoegen; hoewel het uitmuntend Latynsch Dichtstuk van h. de bosch aan schimmelpenninck, na den Vrede van Amiens, juist hier het eerste voorkomt, en na de leezing van hetzelve (die men voorzeker meer dan eens herhaalen zal) alles, wat slechts middelmaatig is, en toch Poëzy genoemd wordt, ondraaglyk weezen moet. Ook het Carmen Trochaicum van j.m. van vollenhoven, De Laf van den Zomer getyteld, behaagt by uitneemendheid; | |
[pagina 130]
| |
en de Naarvolgingen van het laatstgenoemde, door den Dichter zelven en tous. woordhouder, en van het eerstgenoemde Dichtstuk, door p.j. uylenbroek, zyn in ons oog zeer aangenaame geschenken, voor dezulken, die het oorspronglyke niet kunnen leezen. Voords vonden wy hier een aantal stukjes vol in het oog loopende schoonheden; in het byzonder beviel ons de overbrenging eener Ballade van stolberg, De Boetvaardige, welke wy met het oorspronglyke vergeleeken en waarlyk fraai vonden. Indien wy onszelven recht beöordeelen, dan is het maaken van honorabele mentie by voorkeur juist van dit werk van den Heer p.g. witsen geysbeek in het geheel geen gevolg van het ontzach en de vrees, by ons verwekt, door zyne overschoone Satyre, die hy ter onzer stichting NB. uit het Deensch heeft overgebragt: ‘Ga heen, en doe, in druk, heel de aarde uw lessen horen:
Daaruit worde eens het heil van duizenden geboren!’
Sprak God, toen hy 't bestaan des SchryversGa naar voetnoot(*) had volend.
Maar Satan sprak, door hoogmoed aangedreven:
‘Zyn evenbeeld wil ik het aanzyn geven;’
En ziet, 'er wierd een Recensent.
En ten bewyze daarvan waagen wy het, een ipse fecit van deezen Dichter, juist wel niet te recenseeren, maar eenvoudig na te schryven: Op de gehouden leerrede in vaerzen, van **.
Jan heeft lang zyn gemeente eerst ongerymd gesticht,
Maar, ongerymdst, toen hy 't laatst heeft op rym verricht.
Indien intusschen de Hekeldichter den zelfden jan hier op het oog had, aan wien wy aanstonds dachten, zo verzekeren wy hem, van dien jan meer dan eens eene Leerreden in onrym gehoord te hebben met uitneemende stichting; ofschoon wy den jantje's trek, om eens op rym te prediken, niet minder afkeuren, dan witsen geysbeek dit mag doen. |
|