| |
Brieven en Briefwisseling van Joannes Lublink, den Jongen. Te Amsterdam, by J. Allart, 1803. In gr. 4vo. 334 bl.
Door veele uitmuntende Werken, door menige bevallige Verhandeling, is de Heer joannes lublink de Jonge bekend. Zy, die 's mans styl en onderhoudenden schryftrant kennen, zullen gewis denzelven, met ons, op zeer hoogen prys stellen. Daar zo veele anderen ons door eene duistere en stootende taal vermoeien, verkwikt hy, als 't ware, den Lezer telkens met zynen zo vloeijenden styl en ter snede bygebragte vernuftige verhalen en aardige versjens. Op gelyke wyze schreef hy de Brieven, die in deeze Verzameling voorkomen, welker inboud deeze is: 1. Over de Nederduitsche Taalverryking. 2. Antwoord op denzelven. 3. Over den byzonderen smaak om Leerredenen te leezen. 4. Over de Verbeelding en Droomen. 5. Over eenige Spreekwyzen in de Nederduitsche taal. 6. Antwoord op denzelven. 7. Over het Gebed. 8. Over de Vryheid van de Drukpers. 9. Antwoord op denzelven. 10. Over den oirsprong en de afleiding van eenige Woorden in de Nederduitsche taal. 11. Antwoord op denzelven. 12. Troostbrief aan eene Moeder, by het afsterven van haaren eenigen Zoon. 13. Tweede Troostbrief. 14. Over het genot van Vruchten en Bloemen. 15. Antwoord op denzelven. 16. Over het Puntdicht. - Allen zyn des niet van den Heer lublink zelven geschreeven; behelzende zommigen, gelyk wy gezien hebben, Antwoorden op zyne Brieven.
De eerste Brief, over de Nederduitsche Taalverryking, schynt zynen oirsprong af te leiden uit de fraaije Proeve des Schryvers, over het zelfde onderwerp, te vinden in het Nieuw Algemeen Magazyn, 3de Deel 1ste Stuk, bladz. 289. Het woord Nachtgelykheid wordt boven Dag- en Nachtëvening, Samenklank voor Harmonie gekoozen, boven overéén- | |
| |
of samenstemming en welluidendheid. Waarom, vraagt de Schryver, niet Gewaskunde boven Kruidkunde, of het meer algemeene Plantkunde voor Botanie, - Muurgroef boven Muurrond, Muurvak en uitgeronde Muurholte, voor Nis; en zo vervolgends.
Om uit deezen Brief nog iets by te brengen, strekken de volgende aanmerkingen omtrent het Hoogduitsche woord Entschlossenheit. ‘Ik weet hier voor geen Nederduitsch, dat my voldoet. Het is een geresolveerde kaerel, die wat hy besloten heeft ter uitvoer brengt: dit is de Hoogduitsche Mann von Entschlossenheit. Het eerst dat my dit in het Nederduitsch letterlyk is voorgekomen, maakte, door de koddige toepassing, op my indruk. Men verhaalde naamelyk, dat by een Illuminatie, in een der naburige Steden, na de terugkomst der Vorstelyke Familie in 1787, op een sasinet een vaers geleezen wierd, waar van de eerste regel dus luidde:
“Beslotenheid en moed, gepaard met fyn verstand....”
Men vroeg wat dit eerste woord betekende? Een der voorstemmers, die het oirsprongklyke woord niet kende, dat waarschynlyk den Dichter voor den geest zweefde, zei: ik ken dit woord, in onze taal, in geen ander verband, dan met het woord Coliek, als een bekende kunstterm, een besloten Coliek, - en Coliekigheid zal het hier toch niet betekenen. Evenwel ik heb naderhand gezien, dat een van onze keurigste Schryvers; die zich der zuivere Nederduitsche taal en styl by uitstek ter harte neemt, geen zwaarigheid maakt, dit even letterlyk over te neemen. De kundige stuart naamelyk,’ enz.
Den Schryver van het Antwoord op deezen Brief behaagen, om, zo het ons voorkomt, voldoende redenen, Nachtgelykneid en Samenklank onder anderen niet: van Muurgroef wordt niet gesproken; wy zouden liefst Nis maar behouden; en waarom is dit niet even goed als Tempel en zo veele andere dergelyke woorden? In zyne overige aanmerkingen doet deeze geleerde man eene byzondere kunde in dit vak kennen; eene kunde, door eene beoeffening van veele jaaren slegts te verkrygen. De laatste aanmerking, echter, in deezen Brief, omtrent de woorden Kinderliefde en Ouderliefde, in antwoord op 't gestelde door lublink bladz. 20, is niet zeer duidelyk. Vondels regels, in zynen Faëton, zyn ons hieromtrent altyd ten richtsnoer geweest:
Wat is de Kinderliefde kragtig
En Ouderliefde koud en kil!
leder voelt hier ongetwyfeld de meening.
| |
| |
Over alle de Brieven te spreken, laat het bestek eener Beoordeeling in dit Maandwerk niet toe. Wy zullen ons des by die over de Nederdnitsche Letterkunde blyven bepalen. - De vyfde Brief handelt over de volgende Spreekwyzen in de Nederduitsche taal: De baaren of golven glad kemmen. De vinnen van zich steeken. Iemand aan den mond hangen. Hy heeft hair op zyne tanden. Alles moet by hem op zyn elf-en-dertigste weezen. Het kan niet door den beugel. De hand over het hart leggen. Ondertusschen sterft de koe, de keizer, of de olyfant. Hy speelt om den Keizer zyn baard. Hy weet waar Abraham de mostert haalt. De dagen zyn een haanentreê gelengd. Hy leeft op een' grooten voet. Hy is de Tramentane kwyt. Hy slaapt als een roos. Dit onder de roos (ter geheimhouding.)
Veele uitleggingen derzelve behagen ons zeer: ook by die, waarin wy het met den Heer lublink niet eens zyn, verwonderen wy ons over de vernuftige vinding. Het zegel der waarheid draagt, buiten twyffel, deeze eenvoudige uitlegging van: alles moet by hem op zyn elf-en-dertigste weezen. ‘Wanneer, volgens onze voorige Staatsgesteldheid, in het gewest Friesland, zaaken van gewigt ter uitvoer moesten gebragt worden, wierd de eenpaarigheid van verscheide Collegiën, zo wel van de Steden als van de Grietenyen, vereischt. Het getal nu der stemmende Steden was elf, der Grietenyen dertig,’ enz.
Echter mishaagt ons de Spreekwyze: hy slaapt als in roos, voor: hy slaapt als een roos. Wat is natuurlyker dan, het kind slaapt als een roos; het ligt daar zo onschuldig en bekoorlyk als een roos; een blos als van een roosjen ligt op het aangezigtjen, dat door zyne volheid, als ware het een bolle roos, rond staat. Van kinderen is dit natuurlyk op menschen overgebragt; waarom wy noch met den Heer alewyn, die eene omslagtige aantekening hieromtrent heeft in het 1ste Deel van de Letterkundige Maatschappy te Leyden, bladz. 105 tot 109, noch met den Heer lublink, deeze zogenaamde verbetering goedkeuren. Daarenboven, slaapen in roozen, roozenbed enz. hebben, even als by de Latynen roseo recubare toro &c., altyd eene wellustige betekenis; het geen geheel het tegengestelde is van de Spreekwyze, hy slaapt als een roos. Wy zouden dit gemaklyk met menig voorbeeld kunnen aantonen. De Schryver van het Antwoord op deezen Brief is het met ons gantsch niet eens: slaapen als in roozen bevalt hem juist byzonder.
In den tienden Brief, over den oirsprong en de afleiding van eenige Woorden in de Nederduitsche taal, worden de woorden Averechts, Basterd, Bastaard, Betuwe, gissen,
| |
| |
Gooiland, Hoosvat, Herberg, Leidkant, mak, noade, omhelzen, Pillegift, Piloot, puuren, schoorvoetende, Stiefmoeder, somtyds, Sul, verbluffen, verbysteren, Beetje, Belul, getoetst. De uitlegging van Stiefmoeder van Stede voor Stad, gelyk Stads- of Stede-kind, een Kind dat onder het bestier der Overheid gesteld is, schynt ons niet zeer aannemelyk. Den Schryver des elfden Briefs, of het Antwoord op den voorgaanden, bevalt deeze uitlegging mede niet; gelyk ook niet b.v. die van Betuwe; waaromtrent wy het met hem volkomen eens zyn.
Nu nog iets over den laatsten of zestienden Brief, over het Puntdicht. De aanvang deszelven is inderdaad in dien bevalligen en den Hr. lublink zo byzonder eigen luchtigen styl gesteld; en wy zouden gerust aan hem schryven, het geen hy zynen Vriend (zo deeze Brief wezenlyk aan iemand is gericht) schreef: uw satyrieke geest vond altoos vermaak in alles wat geestig, vlug, puntig was.
Schoon wy juiste bepaalingen van soorten, omtrent zulke onderwerpen als het Puntdicht, om derzelver moeijelyke, zo niet onmogelyke grensscheidingen, niet goedkeuren, beviel ons deeze Brief, om de zo geestige Puntdichtjes, ongemeen. Boven anderen mumen uit:
Grafschrift op een' stokouden doodgraaver.
Een oude steun van zyn gezin
Ligt hier, en heeft de spreuk gestaafd:
Hy, die voor andren kuilen graaft,
Valt, eindelyk, eens zelf daarïn.
Verlichting.
Zo! - sluit de luiken op! - nu zal 't vooreerst wel gaan;
Gy hebt, dit is genoeg, de donkerheid verdreven:
Want om my meerder licht als noodig is te geeven,
Behoeft gy waarlyk niet myn glazen in te slaan.
Waar voor de geestige verlichting onzer Eeuw, bl. 318; ook uitmuntende in vinding, niet behoeft te wyken.
By het lezen van het Puntdichtjen, bl. 319,
't Is toch, zei Lysje listig, aardig
En indedaad verwond renswaardig,
Dat altoos by de rykste liên
Het meeste geld juist wordt gezien.
behoren wy, en allen, wien wy het voorgelezen hebben; onder de blinden of ongevoeligen.
| |
| |
Onverbeterlyk inderdaad is het onverbeterlyk Jassen:
Wie(n) zou dat leutren niet verveelen,
Zegt Jan, daar Klaas het spel verbruidt?
Leer toch als bonaparte speelen;
Die speelt in eens vyfhonderd uit.
Nog behagen ons de volgenden:
De metaphysische egoïst.
Diepzinnig onderzoekt de man
Hoe of zyn Ik iets weeten kan.
Veel beter waar' zyn zorg besteed,
Te ontdekken of zyn Ik iets weet.
Aan Amint.
't Is dan nog onbeslist, Amint, of gy zult trouwen,
Nu wilt ge eens, dan weêr niet, uit vrees 't mogt u berouwen.
Gy kwelt me, en vraagt of ik u niet te raaden weet?
Wel! trouw dan niet, en doe gelyk uw Vader deed.
Salomons wysheid.
Moest elk in Salomon het schrander doorzicht pryzen,
Toen hy de Moeder van het zoontje hadt ontdekt;
't Had mooglyk zyn verstand nog meer tot roem verstrekt,
Zo hy van menig kind den Vader aan kon wyzen.
Astronomische waarneeming.
Een nachtwacht vond verscheide knaapen
Byeen, in 't midden van den nacht.
Die samenkomst scheen hem verdacht.
‘Wat, riep hy, staat gy daar te gaapen?’
Man, zeggen zy, dat 's onze zaak;
Wy schieten starren, een vermaak
Dat we immers schuldeloos genieten.
Juist ziet de wacht een star verschieten;
‘De duivel, (roept hy) dat was raak!’
Doch wy zouden te breedvoerig worden. - In het Naschrift van deezen Brief heeft men eene Vertaling van een Fransch Gedicht van den Heer freville voor zyn boeksken, Geschiedenis van beroemde Kinderen. (Het is inderdaad jammer, dat de Geschiedenissen in dit anders zo uitmuntend Werkjen dikwyls den toets der waarheid niet kunnen doorstaan.) Deeze Vertaling van den Hr. lublink is zo fraai, dat wy niet alleen dezelve met veel genoegen geleezen hebben, maar ook met geestdrift die anderen gaarne voorlazen.
| |
| |
Zie daar wat wy omtrent deeze Brieven en Briefwisseling vermeenden te moeten zeggen. Dat deeze bundel van andere gevolgd worde, is onze hartelyke wensch; en wy durven het allen beminnaaren der Nederduitsche Letterkunde raaden, hieromtrent den kundigen en verdienstelyken Schryver van dit Werkjen, zo te raadpleegen, als aanmerkingen, en wat dies meer zy, toe te voegen; ten einde hem in staat te stellen, ons op meerdere zulke letterkundige gerechten te vergasten. |
|