uit zyn ligchaamsgestel afgeleid. De eerste, welke voortsproot uit een godsdienstig geloof, zonder twyfeling en zonder veranderlykheid, deed hem de verganklyke grootheid verachten, om alleen naar die der onsterflykheid te streven. Minder godvruchtig Christen, zou hy een vermogender Vorst, een beter gehoorzaamd Bestuurer geweest zyn; maar zyne gevangenschap, voorondersteld dat hy die heeft moeten ondergaan, zou niet verzagt geworden zyn door de zegeningen van den Godsdienst. - Het is in de werkeloosheid der waterächtige vogten, in de koelzinnigheid van een loom gestel, dat ik de andere oorzaak ontwaare. Door de fortuin op een schitterend tooneel geplaatst, waarop men werkzaam moet zyn, om in aanzien te geraaken, maar door de natuur gedoemd, om byna onbeweeglyk te blyven, heeft lodewyk den maalstroom der gebeurtenissen zien ontstaan, wassen en rondom zich zien bruischen, waaraan hy zelf de beweging had behoren in te drukken, en die, integendeel, hem hebben weggesleept. Verlaagd en gevangen, ophoudende langer de speelbal der omstandigheden te zyn, heeft hy, voor de eerstemaal, niet de bestemming, welke voor hem het roemrykst was, maar den toestand, die hem de gunstigste toescheen, gevonden. Zyn gehoor is niet langer vermoeid geworden door het gedruisch der grootheid en het geweld der omwentelingen, waarop eene langduurige stilte gevolgd is. De wonderlyke en verschillende mengeling der openbaare zaken, welke zich, iederen dag, al zinkende in den baijerd verloor, is vervangen geworden door de stille eenzelvigheid van een eentoonig leven, zoo overëenkomstig met den smaak des Konings en met zyne behoeften. Van een, in deszelfs gang en rol gedwarsboomd, tooneelspeler, is hy een lydlyk aanschouwer geworden; de tegenstand zyner werkeloosheid, die een ontkennende moed is, heeft dien aangevuld, welken hem de natuur geweigerd had. En, indien men hierby in aanmerking neemt, dat eene jammerlyke noodlottigheid, of veeleer een wreed
verband, hem, geduurende zyne gantsche gevangenis, heeft doen omringen door een zaamenraapsel van menschen, onbeschoft uit gewoonte, ondeugend door smaak, wreed door hunne denkwyze, en die de angsten zyner langduurige zieltooging, op elken dag, zelfs op dien, welke zyne laatste was, voor hem nog meer hebben verbitterd, dan zal men zich niet langer verwonderen, dat hy een groot man geschenen heeft in den Tempel, terwyl hy zoo weinig den Monarch vertoonde in het palleis der Tuilleriën, en dat de gloriekroon der heiligen op de grasplaats schittert van hem, wiens troon mer duisternis omtogen was.’
Zodanige redeneringen ontmoeten wy hier meer dan eens, en alzo laat de lezing van dit Kerkhof iets meer toch na, dan ene weemoedige aandoening over het treurig einde van den ongelukkigen Vorst; wiens asch in vrede ruste!