| |
| |
| |
Henr. Gulielmi Tydeman, Oratio de Jure Romano justinianeo per benignam Dei providentiam ad salutem generis humani opportune instaurato. Leovardiae typis D. van der Sluis.
Met deeze Redevoering, over de herstelling ter juister tyd, door Gods gunstige voorzienigheid, van justiniaans Roomsche Recht, als gediend hebbende tot heil van 't menschelyk geslagt, heeft de Heer tydeman op den 13 Juny des voorleden Jaars aan de Akademie van Franeker het gewoone Hoogleeraarampt aanvaard. In dezelve vereenigen zich eene menigte trekken, die den kundigen Rechtsgeleerde, en tevens den Christen-Wysgeer, op eene zeer voordeelige wyze, doen kennen. Het tafereel, door de bekwaame hand des Redenaars getekend, vertoont op den voorgrond, hoe door alle tyden heen het denkbeeld heerschte, dat de Wetten een groote kragt en een bestendig gezag ontleenden van de indrukken dat dezelve gevolgen waren van een Goddelyk welbehagen, terwyl 's Menschen Rede van 't rechte spoor afgedwaald, en alzoo de eeuwige Natuur - wetten miskend zynde, het Opperweezen hier aan te gemoet kwam, door aan dat byzonder Volk, 't welk verkoren was ter bewaringe van eene zuivere Godsvereering en eene reine Zedenleer, zelf geschikte en alzins billyke Wetten uitdrukkelyk voor te schryven; Wetten, die, ofschoon ze voor andere Natien geen verbindend gezag konden hebben, nogtans, uit hoofde van haaren hoogen oorsprong, zich aan de Wetgeevers van andere Volken ten sterksten aanpreezen, voor zoo veel dezelve niet gegrond waren in de byzondere gesteldheid des Joodschen Gemeenebests. En daar de verkondigde en aangenome Leer van christus, sedert, of door bygeloof bedorven, of door de bedryven haarer vyanden werd verzwakt, liet de goede God het Menschdom toenmaals weder niet geheel over aan zich zelven, en aan eene Rede, nog niet hersteld en genoeg gezuiverd; maar bestuurde het derwyze, dat te voorschyn gebragt wierd een Ligchaam van beschreeve Wetten, die, hoewel ze niet voor alle Volken in alles even zeer konden dienen, elk hunner nogtans in staat
stelden, om uit dezelve zyne Burgerlyke Wetten aan te vullen, de konst - de moeijelyke konst - van Wetten te maaken, naar de zeer schoone voorbeelden van dezelve, te leeren, en, terwyl men die verzameling uit het donker, waarin zy als 't ware begraven had gelegen, in 't licht deed komen, en aan 't geen die bevatte hulde bewees, langs deezen weg de waereld te redden uit het woeste der domheid en de stadige geweldenarye van 't bygeloof.
Deeze hoofdstof nu wordt door den Hoogleeraar uitvoerig en fraai behandeld. Na getoond te hebben, hoe, sedert de invoering van de Wetten der XII Tafelen, tot aan den tyd
| |
| |
van konstantyn, geduurende een reeks van meer dan agt Eeuwen, het Burgerlyk Recht en de bediening van hetzelve te Rome zich in een zeer bloeijenden staat bevond, zoo dat slegts eenige weinige Grooten van de Staats-beroerten, en de wreedheid der Keizeren, gevoel hadden; maar de overige Ingezetenen het hunne vredig genooten, zagt en naar een gelykmatig Recht allen geregeerd wierden; ja zelfs een nero, 'een karakalla, en dergelyke gruwzaame Vorsten, zich vertoonden als zeer goede en billyke Wetgeevers, doordien zy telkens omtrent dat Recht met de voornaamste en beroemdste Rechtsgeleerden te raade gingen; - na verder te hebben aangeweezen, hoe Rome, daarna aan Barbaarsche Volken als 't ware overgelaten, en door dezelve ook spoedig overheerd, in deeze slaverny nogtans heur voorige Wetten behield, en hierdoor naauwlyks het veranderen van meester gewaar wierd, invoege dat een kort begrip van 't Roomsche Recht, door 't wys beleid van Koning alarick opgesteld, uit zelfs het gebied der Gothen de billykheid der Roomsche Wetten door genoegzaam alle de Ryken van Europa verbreidde; - na een vertoog van dit een en ander, doet de Redenaar zien, dat dit alles ons heden niet zoude baaten, noch ook veele Eeuwen te vooren zoo veel heils aan de waereld zoude verschaft hebben, indien niet Keizer justiniaan, opgewekt als 't ware door een Goddelyk vermaan, in een tyd dat de Schriften der oude Rechtsgeleerden by triboniaan alleen nog maar te vinden waren, gezorgd hadde, dat de voornaamste hoofdstukken der leere uit dezelve getrokken, en in orde byeengebragt, en te gelyk verzameld wierden der Vorsten Inzettingen; waaruit dan ook een Werk ontstond, geschikt om de Eeuwen te verduuren en van een eeuwig nut te weezen.
De beschouwing nu der lotgevallen van hetzelve, en van die van 't menschelyk geslagt, als daarmede verbonden, leidt den Hoogleeraar van zelf naar het doel, 't welk hy in zyne Redevoering zich had voorgesteld. En daar hy gaat aantoonen, hoe byna al de oneindige moeite, die justiniaan zich hadde gegeeven, geheel vrugteloos afgelopen, en deeze Keizer dus verstoken gebleeven ware van den roem, die natuurlyk daarvan scheen te wagten; zoo wordt door den Hr. tydeman weder met een fikse hand geschetst de geschapenheid der zaaken, zoo in het Oosten, als in het Westen; en gaarn namen wy hier trek voor trek van denzelven over, als vol zynde van schoone waarneemingen, die ook van zeer veel dienst kunnen zyn voor de behoeften der dagen, die wy beleeven; dan wy haasten ons om den Leezer verslag te doen van de aanmerkingen, met welke onze Redenaar betoogt, waarom, ofschoon de Christen-Godsdienst eindelyk ware aangenomen door alle de Volken, die van het Romeinsch ge- | |
| |
bied zich hadden meester gemaakt, men van dien Godsdienst nogtans met geen recht kon verwagten, of vorderen, dat dezelve die ruuwe verstanden zoude hebben beschaafd, en aan zulke groove zielen geleerd, hoe te voelen, en te verstaan het waare, het schoone en goede. Immers hadden zy de Christelyke Leer niet ontvangen in derzelver oorspronkelyke zuiverheid; maar één, zich valschelyk laatende voorstaan een Opvolger der Apostelen te zyn, had te gelyk met zyne Trauwanten hunnen gemoederen een doodlyk gif ingegeeven; de Paus van Rome, na hen als 't ware uit een circe's beker te hebben doen drinken, bragt die Volken waar hy wilde, zonder eenige dwangmiddelen, alleen door de kragt der verbeeldinge. Het bedrog en alle de onderscheiden konstenaryen, tot dat einde in 't werk gesteld door Geestelykheid en Monniken, en in 't byzonder 't groot vermogen, dat zy, door een Goddelyk gezag voor te wenden, oeffenden; terwyl de van buiten 's lands
aangekomene Overwinnaars, alleen belang neemende in ligchaamssterkte, wapenoeffening en krygskunde, doch in alle andere wetenschappen zoo onbedreeven, dat de meesten hunner Bevelhebberen en Koningen leezen noch schryven konden, hierdoor genoodzaakt wierden, van den dienst der Geestelyken, die ten minsten dit verstonden, hoe dom anders en onweetende, zich te bedienen, zoo dikwyls 'er niet met het geweld van de vuist, maar door beleid en overleg, in het bestuur van 't Ryk, en in de onderhandelingen met vreemde Mogendheden, of ook wel in zaaken, byzondere persoonen raakende, gewerkt moest worden: - dit alles wordt in veele byzonderheden aangetoond. En hier uit bepaaldelyk ook blykende, hoe de Geestelyken steeds door veele en groote bezittingen hun vermogen en rykdommen onophoudelyk vermeerderd, en door dit middel, gevoegd by alle de anderen, genoegzaam al de magt in staats en burgerlyke zaaken naar zich getrokken hadden; zoo vraagt de Redenaar, met eene zeer konstmaatige wending, wat 'er aan die Orde dan nu nog mogte hebben ontbroken, om te geraaken tot het toppunt van derzelver wenschen, dat is de verkryging van een onbepaald en welgevestigd gezag over alle voorwerpen van het menschelyk bewind? - Dit eenige, antwoordt hy, dat door een Burger-Wetboek, naar hunnen zin ingericht en afgekondigd, zy alle zaaken, beschreeven of niet beschreeven, toekomstige zoo wel als tegenwoordige, voortaan konden bestuuren; zy alleen de civile en crimineele rechtspleeging konden oeffenen, en elk eenen, Ingezetenen en Overheden, wysmaaken, dat de Paus van Rome ook in het burgerlyke met de wetgeevende magt was bekleed; terwyl men in 't algemeen leevende naar een Recht, uit Pausselyke Zendbrieven en rescripten grootdeels saamgesteld, en in het welk
| |
| |
allerwege de majesteit van den Paus ingescherpt wierd als zeer hoog, boven de wetten verheven, grooter dan die van Koningen, en als 't ware aan de Godheid gelyk, zulks, gepaard met eene lydelyke ondervinding van zodanige grondbeginselen in het algemeen beleid van zaaken, als dan noodzaaklyk van die uitwerkinge zoude zyn, dat in 't vervolg de bevelen van Rome's Stoel alle ontfangen wierden met een eerbiedig ontzag. En, in de daad, dit eenmaal zynde uitgewerkt, dan zou weldra de gewaande Stedehouder Gods in zynen doodlyken kring alles omvat en met eeuwige ketenen gekluisterd hebben: van eene onbegrensde magt voorzien, zou hy met een yzeren Scepter over alles hebben geheerscht, en geen middel van uitkomst zou 'er overgebleeven zyn. Dat men nu zulk een toeleg wezentlyk had gehad, wordt vervolgens aangetoond met de stukken: dezelve hier aan te haalen, en met den Hr. tydeman de wegen naar te gaan, langs welken, naar 's mans begrip, het der Voorzienigheid had goedgedagt de Pandecten te doen weerom vinden, die te doen leezen, afschryven, roemen, dezelve in daartoe aangelegde Schoolen te Bologne eerst in 't byzonder, en daar na in 't openbaar te doen voorleezen, en op de beste wyze uitleggen - voorts te melden, hoe ook nu uit het stof wierden getogen het Codex der Keizerlyke Constitutien, de Novellen van justiniaan, benevens de Instituuten, zoo dat het schoone Ligchaam van Rechten volkoomen herleefde; terwyl deeze aanmerkelyke gebeurtenissen voorvielen op een tyd, wanneer 'er geen hoop op beterschap meer overig had gescheenen, en de beruchte Monnik gratiaan in zyn cel zich jaaren achter één bezig had gehouden met het maaken van Concordantien van discordante Canons, met dezelve uit te trekken, te verminken en naar zyn oogmerk toe te stellen - dit alles zoude ons te ver brengen over de
grenzen van ons terrein. Om diezelfde reden mogen wy slegts met een enkel woord aanroeren, hoe men, onmiddelyk hier op, van alle oorden, naar Bologne, en naar alle plaatsen, alwaar het Roomsche Recht werd onderweezen, duizenden van Jongelingen en Mannen van jaaren zag toevloeijen, en de eerbied voor hetzelve daaglyks aangroeide, die weder den yver ontstak ter vlytige oeffening in dat Recht, en om de moeijelykheden te boven te koomen, met welke men, uit hoofde van onkunde in Taalen en Oudheid, had te stryden. Dan wy kunnen onzen Leezeren de beschryving niet onthouden, die aantoont, hoe, toen nu eindelyk gratiaan met zyn werk was voor den dag gekomen, hy by de Leeken, als welken men voornaamlyk poogde in 't net te krygen, geen ingang meer vond, en zelfs de Paus, uit vrees van zyn gezag te krenken, hetzelve niet durfde gebruiken, om dat werk te bekragtigen, en daaraan een zegel te hangen, 't welk hetzelve tot het
| |
| |
eenig Wetboek zoude maaken. Het zoogenaamde Hoofd der Kerke en deszelfs Geestelyken poogden de verdiensten van dat werk te verheffen, en bedienden zich van middelen, in vroegere en laatere tyden, helaas! maar al te dikwyls in 't werk gesteld: zy hielden niet op, met door berispen, door lasteren, door de Wetten van justiniaan voor godloos, en, wie heeft het ooit gehoord! voor misdaadig uit te kryten, deeze uit de Schoolen, uit de Rechtbanken en Hoven te weeren, op dat tot dezelve gratiaan alleen mogte worden toegelaaten. Het Canonique Recht had ook, zoo door konst als door gezag, niet weinig kragts gekreegen; maar 't was voornaamlyk in zulke Landen, alwaar de wetten en zeden der Romeinen van de geaartheid der laatere Volken te veel verschilden; en zoude men zeer kwaalyk doen, met alle de deelen van dat Recht voor nadeelig en ongerymd te houden; maar nadeelig, maar ongerymd was het, dat een Bisschop van Rome zich tot Wetgeever van geheel de Waereld opwierp; en 't behaagde daarom 't Opperweezen, dien toeleg te verydelen, en denzelven tot heil van 't menschdom te doen uitloopen, niet duldende dat aan hetzelve 't palladium der Vryheid wierde onttoogen; want of wel het Bygeloof, de Praebenden, en het Purper veelen verlokten, om de Wetten van justiniaan en derzelver vereerers te veronachtsaamen, die te verlaaten, en de laatsten zelfs te vervolgen, - kon men nogtans hiermede die Wetten niet uit den weg ruimen, veel min dezelve evenaaren; ja deeze stryd zelf diende om den yver der Wetgeleerden meer en meer te doen ontbranden, die op deezen voet verdedigers en handhavers wierden van der Vorsten rechten tegen de indragt der Pausen, en eindelyk kloeke voorstanders van waarheid en vryheid. Van dien tyd hielden de Leeken steeds aan met hunne verstanden te beschaaven, lagen zich op de wetenschappen toe, namen deel aan 't beleid van byzondere en publieke
zaaken, en kreegen groot aanzien en vermogen by de Gerechtshoven, en aan die der Vorsten; terwyl deezen weder met genoegen vernamen, dat de letteroeffeningen herleefden, die zy dan ook in zeer hooge waarde hielden, daarmede hunnen geest toerustten en vercierden, en zoo doende voorbereidden, ondersteunden, bevestigden de groote herstelling der Schoone Konsten en Wetenschappen, en tevens die van eene zuivere Godsvereeringe. By deeze gelegenheid worden door den Redenaar met zeer juiste verwen afgemaald de oorzaaken, die het zoo deerlyk verval van 't een en ander weleer te weeg gebragt hadden, en daar by onder andere aangeweezen de moeijelyke beuzelingen der Scholastieke Wysgeeren en zich dus noemende Theologanten, gevoegd by de verduistering en 't bederf van het eenvoudig Christen-geloof, ten deele door den nevel van
| |
| |
menschelyke instellingen, ten deele door de onkunde, door de inhaligheid, de wellustigheid en eerzugt der Geestelyken; waarop hy vervolgens overgaat tot de beantwoording van twee tegenwerpingen, de eene ‘dat de rede, waarom het Roomsche Recht, zoo dra men hetzelve had gevonden, met blydschap ontfangen, aangepreezen, en met gezag begunstigd was, niet zoo zeer is te zoeken in deszelfs voortreffelykheid, en in eene byzondere verordening van den Allerhoogsten, dan wel in de gesteldheid van tyden en zaaken, die alstoen had plaats gevonden,’ de andere ‘dat de Wetten van justiniaan voor onze tyden, onze Republiek en zeden te vreemd zyn, dan dat dezelve zich aan ons ten gebruike zouden aanpryzen, in voege dat wy, van die Wetten ons bedienende, hiermede eene vadzige verslaafdheid en onkunde aan den dag leggen.’ En daar hy in de wederlegging van dit laatste zich beroept op de Friezen, als die al vroeg de Roomsche Wetten aangenomen, zich stipt aan dezelve gehouden hebben, en deeze steeds heilig en ongeschonden genietende, door dit middel boogen kunnen op wysheid van Bestuurders, op rechtvaerdigheid van Rechters, en op een zeer billyk richtsnoer voor allen; zoo neemt onze Redenaar hieruit een zagten en cierlyken overgang tot de onderscheidene Aanspraaken, die deszelfs inhuldiging als Hoogleeraar van hem vorderde, daar in tevens vlegtende eene welgepaste plichtpleeging omtrent deszelfs Vader, weleer Professor in de Rechten aan Utrechts Hoogeschoole, en daarna, tot in 't Jaar 1795, Griffier van de Repraesentanten der onderscheidene Volksstanden of Staaten van Overyssel. |
|