Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStukken, by gelegenheid der vieringe op den 14 Juny 1803. van het vyfëntwintigjaarig bestaan der Nationaale Nederlandsche Huishoudelyke Maatschappy, enz. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. In gr. 8vo. 193 bl.Het vyfëntwintigste Jaar der Oprichting van den OEconomischen Tak, nu Nederlandsche Huishoudelyke Maatschappy, ten deezen Jaare zullende aanbreeken, werd, op de Vergadering des jongstverstreeken Jaars, de viering van denzelven door eene Redenvoering den Eerw. Heere engelberts opgedraa- | |
[pagina 67]
| |
gen: een Man, die, van den beginne af, niet alleen Lid dier Maatschappye geweest was, maar zich in derzelver werkzaamheden, met onvermoeiden yver, gekweeten hadt, en daarenboven allen bekend stondt, als, schoon hoog in jaaren geklommen, voor dit werk ten vollen berekend. Met genoegen nam hy die taak op zich: eene dooddreigende ziekte verhinderde hem bykans, dit werk te volvoeren: dan de sterke zugt voor de Maatschappye deedt hem, op zyn krankbedde, zo dra hy de pen kon voeren, die in handen neemen, tot het vervaardigen dier Redenvoeringe. In drie deelen is dezelve gesplitst. Eerst spreekt de Redenaar, by wyze van Inleiding, over den voorigen toestand van dit Gemeenebest - daarnaa over de aanleidende oorzaaken tot het oprichten van den OEconomischen Tak, de daarstelling, oogmerken, inrichtingen en lotgevallen kortlyk vermeldende - waarop hy eindelyk het aanmerkelyk nut, dat deeze Maatschappy geduurende het vierde gedeelte van eene Eeuw heeft aangebragt, en nog meer zou hebben kunnen aanbrengen, aantoont. Om het voorledene met het tegenwoordige te beter te kunnen vergelyken, haalt hy den toestand van dit Gemeenebest, vóór de daarstelling van dit Instituut, een weinig hooger op. 's Redenaars bekende bedreevenheid in 's Lands geschiedenissen treedt hier te voorschyn, en al het bygebragte is zeer doelmaatig. Naa eene verpoozing door een zeer wel uitgevoerd Muzyk, vangt hy het tweede gedeelte met deeze woorden aan: ‘Wy hielden uwe aandacht, M.T.! tot dus verre gevestigd op een zeer belangryk en aangenaam onderwerp. Wy zagen de Nederlandsche Zon, by het krieken van onze Vryheid, bloedrood uit de kimmen opryzen - wy zagen dezelve door alle nevelen en dampen heen breeken, in helderen glans schitteren, en zeer spoedig haare volle hoogte op den middag bereiken. Het is geen wonder, dat wy by zulk een aangenaam verschynzel ons langer ophielden, dan eigenlyk ons kort bestek gedoogt. O konden wy het daar by laaten, konden wy ons nog in zulk een vollen gloed verlustigen! wy hadden niet noodig van iets anders te gewaagen. De geheele oprichting van den OE.T., waarvan wy spreeken moeten, hadt geen plaats gevonden. Maar zoo onbestendig is het met alle ondermaansche zaaken - zelfs de vastgevestigdste Ryken en Gemeenebesten moeten vroeg of laat onder die onbestendigheid bezwyken.’ - Hierop gaat de Redenaar voort, om den toestand van ons Gemeenebest in de afgeloopene Agttiende Eeuwe, te schetzen, en komt zo van zelve tot de oprichting van den OEconomischen Tak, welke in alle deszelfs deelen by de eerste daarstelling beschreeven wordt. Alles | |
[pagina 68]
| |
hadt in den beginne een gunstig vooruitzigt. 55 Departementen maakten een getal van omtrent 3000 Leden van den OEconomischen Tak uit. Een Gedenkpenning vereeuwigde de gedagtenis van deeze oprichting. In de eerste Jaaren bleef het aantal der Departementen en Leden aanzienlyk: dan beide namen zy door hier opgehaalde oorzaaken af. De OEconomische Tak hadt met vooroordeelen, verdenkingen, met de baatzugt der meeste winkeliers, met den nayver van zommige Fabrikeurs, en van al zulken te worstelen, welken vreesden, dat deeze Instelling de Engelsche Manufactuuren te veel nadeels zou doen. Men hadt een systema aangenomen, dat ons Land een Land van Koophandel, niet van Fabrieken was. Tegengestelde vertoogen waren vergeefs. - De verdeeldheden en verwarringen van binnen, de oorlog van buiten, werkten mede tot afneeming van den Tak. In de Jaaren 1786 en 1787 kreeg de Maatschappy een geweldigen schok, door de verdenking, dat dezelve strekte om verandering in de Regeering te bevorderen; tegen welke opspraak de Redenaar de Maatschappy voldingend verdeedigt. Te midden van dit alles ontvielen der Maatschappye, door den door, de sterke steunen, de Praesident Directeur van sypestein, de Griffier van den heuvel, de Secretaris van der aa, en andere kundige en werkzaame Leden. By de verandering van de gedaante der Republiek, in den Jaare 1795, nam de Maatschappy eene nieuwe wending, hier naar eisch beschreeven. Vervolgens gaat de Redenaar voort, om zyne Toehoorders bekend te maaken met de Producten van den OEconomischen Tak, in de onderscheidene vakken, en deszelfs werkzaamheden. Wie zal, dit geleezen hebbende, deeze Instelling niet goedkeuren - wie deezen Gedenkdag niet belangryk oordeelen! ‘Gy,’ zegt de Redenaar, ‘zult dit te eer doen, wanneer ik de som opmaake, die tot alle aanmoedigingen, tot het neemen van proeven, tot het inkoopen en aanfokken van vreemde schaapen - aan pryzen en belooningen besteed is. Zy is niet minder, in deeze 25 Jaaren, dan honderd zestien duizend, zeshonderd en twintig Guldens, twee Stuivers en twee Penningen. Zeker eene aanmerkelyke som, waar onder alleen ƒ 30, 197:13:8 tot aanmoediging van de Zeevaart.’ - Tot zulke groote uitgiften is de Maatschappy door geduurige toelaagen der Leden, der Donateurs en Donatrices in staat geweest; behalven een Legaat van ƒ 1000 van den Heer den appel, in leeven Raad en Burgemeester te Delft: en, niettegenstaande dit alles, heeft het OEconomisch vooruitzigt en overleg in het vaste en losse Fonds zulk eene aanmerkelyke som belegd, dat de Huishoudelyke Maatschappy daardoor van haare instandhouding verzekerd is. De Redenaar deedt daarop het oog der Toehoorderen wen- | |
[pagina 69]
| |
den op de niet onaartig ten toon gestelde Producten; voorts vermeldende de hoofdwerkzaamheden, nog aan den gang, inzonderheid het verbeteren der Inlandsche Wolle; en stuurt zyne Reden aanmoedigend en zegenwenschend ten einde. Een Vaderlandsche Maaltyd in de Haarlemmer Hout gaf de Dichters a. loosjes pz. en p.j.b.c. van der aa gelegenheid, om den Disch te vervrolyken, en het hart te roeren, door twee Dichtstukken, welker drukken verzogt en toegestaan werd, en die onmiddelyk op de Redenvoering volgen. Het eerste overtreft, in dichterlyk vuur, het laatste verre. Weinige dagen vóór het houden der laatste Algemeene Vergadering, was by Heeren Directeuren eene Verhandeling ingekomen, getyteld: De OEconomische Tak van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen, thans de Nationaale Nederlandsche Huishoudelyke Maatschappy, beschouwd, geduurende haar vyfëntwintigjaarig bestaan, geschreeven door den Heer a. van bemmelen, Secretaris van het Departement Delft. Het Stuk behaagde, en werd geoordeeld den Schryver veel eers aan te doen, zo door zyne bedreevenheid in het Historieele deezer Maatschappye, als door de waardige en kundige wyze, waarop die Heer de poogingen der Maatschappy ten nutte van het Vaderland daarin deedt blyken. Eenpaarig werd tot het drukken beslooten. Aan dit besluit hebben wy deeze Verhandeling te danken, welker eerste Hoofdstuk de oprichting en bedoelingen deezer Maatschappye ontvouwt. - Het tweede Hoofdstuk loopt over de moeilykheden, waarmede die Maatschappy, zo by haare oprichting als voortduurend bestaan, heeft te worstelen gehad. - Het derde Hoofdstuk ontvouwt het nut, door deeze Maatschappy te wege gebragt. Wy kunnen ons niet wederhouden, uit dit Hoofdstuk het volgende af te schryven. ‘De bedoeling der Maatschappy was eeniglyk te doen zien, dat men op den Vaderlandschen grond even goede voortbrengzelen kon daarstellen, als by andere Natien, en dat men dus niet verpligt was om elders te gaan zoeken het geen men hier even goed vinden kan. - De Maatschappy kon dus wel leiden, maar niet dwingen; wel onderrechten, maar niet gebieden; wel raaden, maar niet slaafsch doen volgen. Het kan derhalven aan de Maatschappy niet te last gelegd worden, zo 'er thans nog veelen gevonden worden, die den neus optrekken voor iet dat Inlandsch is, al evenaart het zelfs het Buitenlandsche. Het is de schuld der Maatschappy niet, dat, wanneer zy eerst, door aanmoediging, de Pottenfabrieken in ons Vaderland zoo verre gebragt heeft, dat derzelver Potten die van Frankfort volkomen evenaaren; zoo zelfs, dat 'er thans weinig of geen uit Frankfort meer in 't Land komen: dat, zeg ik, de uitventers van deeze Inlandsche Pot- | |
[pagina 70]
| |
ten echter genoodzaakt zyn, dezelven onder den naam van Frankfortsche Potten by veelen te verkoopen, zo zy niet met veragting willen weg gezonden worden. Het is de schuld der Maatschappy niet, wanneer de Winkelier zich in de verpligting bevondt, om van Koussen, die te Haarlem nog voor weinig tyds gefabriceerd werden, het merk van den Fabrikeur weg te neemen, om dat hy dezelven dan (en niet in het ander geval) greetig verkoopen kon, wyl men dan meende dat men Engelsche Koussen kogt. Het is de schuld der Maatschappy niet, wanneer zy elke vordering in het namaaken van Engelsch Aardewerk heeft aangemoedigd, en 't daarin zoo verre gebragt heeft, dat men verscheide stukken van het Engelsche niet onderscheiden kan: dat men, zeg ik, dit nagemaakt Engelsch Aardewerk verachtlyk afwyst, als men daarop het merk van den Fabrikeur vindt; terwyl men zonder merk het greetig koopt, om dat men dan tusschen dit en 't Engelsche geen onderscheid ziet. Het is de schuld der Maatschappy niet, dat, wanneer zy, door aanmoedigingen, het zoo verre gebragt heeft, dat men hier te lande de Engelsche Spelden volkomen namaakt: dat, zeg ik, de Fabrikeur, in zyn nog onlangs gegeeven berigt, klaagen moet, dat zyne Spelden zeer veel in waarde verliezen, als hy die op Hollandsche Speldenbrieven steekt; terwylzy, in tegendeel, allen voor Engelschen verkogt worden, als zy op Engelsch papier gestooken zyn. Nog eens, het is de schuld der Maatschappy niet, wanneer zy, door herhaalde aanmoedigingen, het Hollandsche Plaatdruk-papier aan het Engelsche heeft doen evenaaren, dat echter dit Papier niet geacht is, wanneer de Fabrikeur daarin zyn eigen Naam doet leezen; terwyl hy, in tegendeel, buiten staat is, aan de menigvuldige Commissien te voldoen, wanneer hy in dit Papier een verdichten Engelschen naam plaatstGa naar voetnoot(*). - Zulke | |
[pagina 71]
| |
daadzaaken, die maar al te waar zyn, te moeten aanvoeren, doen moeite aan elk, die nog zyn hart voor zyn Vaderland voelt kloppen, om dat zoodanig eene denkwyze eene Natie kenschetst, als zulk eene, die haare veerkragt byna geheel verlooren heeft, en omtrent welke men alle reden heeft om te vreezen, of dezelve nog wel lang als een afzonderlyk Volk zal kunnen bestaan. Ondertusschen, hoe hard deeze waarheden zyn om aan te hooren, vind ik my egter verpligt, ter verdeediging der Maatschappy, die te zeggen: men moet toch hier geen eigen schuld op de schouders van anderen schuiven.’ Breedvoerig geeft van bemmelen voorts op, wat die Maatschappy gedaan heeft in het Fabriekweezen, in den Landbouw, in de Zeevaart, Koophandel, Colonien en Visscheryen, in de Werktuig- en Schetkunde, Schoone Kunsten. In een Naberigt geeft de Schryver verslag van het gebeurde by de Feestviering en de daarop volgende verrigtingen. Dit volledig verslag is eene schoone en treffende Verdeediging der Maatschappye, en, nevens de Redenvoering van den Eerw. engelberts, geschikt om den lust ter deelneeminge aan te wakkeren. Te regt mogt loosjes in den Tafelzang betuigen:
De Boom der Maatschappy groent glansryk in ons oog;
Hy spreidt zyn schaduw rond na vyfentwintig jaaren;
Hy heft nog ongeknakt zyn fiere kruin om hoog,
Daar Eer en Dankbaarheid op zyne vrugten staaren.
Ja noeste Landbouw, met die vrugten ryk belaên,
Leidt Zeevaart, Visschery en Handel bly ten rye;
Fabriek en Handel dankt, schoon 't oog blinkt door een traan,
De vrugtbre liefde en zorg van deeze Maatschappye;
De schoone Kunsten zelfs erkennen, bly van geest,
Op deezen Jubeldag, de ontvangene geschenken.
Nog moeten wy hier byvoegen, dat by den Maaltyd door Directeuren de Zilveren Medaille werd vertoond, ter gedagtenis van dit belangryk tydstip geslaagen; vertoonende aan de eene zyde het Zegel der Maatschappye, met het Omschrift huishoudelyke maatschappy, en aan de andere zyde een Boom, waaronder stondt, geplant in 1778. - Het ongelukkig breeken van den Stempel bragt te wege, dat dezelve niet aan de Leden kon worden uitgedeeld. |
|