Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Verslag van Diaconen der Nederd. Gereform. Gemeente te Amst., betreklyk den Finantieelen toestand en beheering derzelve Diaconie; ter beantwoording van het ten hunnen opzichte gebezigde in zeker onlangs door D.C. van Voorst geschreven Stuk, enz. Te bekomen by M. Schalekamp. In gr. 8vo. 23 bl.
| |
[pagina 57]
| |
welke men verzocht te mogen weeten, of zy genegen waren, het dienstwerk in de Gemeente gesamentlyk, in liefde en vreede, waar te neemen. Slechts eenigen van de ontslagenen verklaarden hunne genegenheid, om, geheel volgends het voorstel, te willen doen. Onder de nieuw beroepenen schynt van voorst zich van toen af alleen verklaard te hebben voor de verbroedering. De tegenbedenkingen der overigen hadden ten gevolge, dat, na herhaalde conferentien over het gedaane voorstel, de Groote Kerkenraad besloot, vooralsnog daarin niet verder te zullen treeden. Even vruchteloos liepen, in 't volgende jaar, de deliberatien af, over een brief van een lidmaat der Gemeente, by 't Collegie van Diaconen ingekomen, strekkende mede ter bevordering van het herstel der Leeraaren. En nu bedankten kort daarna meest alle leden der Kerkelyke Commissie, welke voor de vereeniging waren, en daaronder ook de Predikant van voorst; zynde dezelve Commissie daarop door andere leden der Gemeente aangevuld, die niet zoo gunstig over deze zaak dagten. De zaak bleef dus, een geruimen tyd, in denzelfden staat, terwyl ook een voorstel van het voorige Gemeente-Bestuur, by gelegenheid der gevraagde handopening, na het overlyden van Do. van essen gedaan, geen opgang maakte. Toen, in 't begin van 't voorleden jaar (1803), een nieuwe Raad der Gemeente was geörganiseerd geworden, vleide men zich vry algemeen, dat door deze de lang gewenschte vereeniging zou tot stand komen. Ook werd eindelyk, in de maand September, besloten, dat de in 1796 ontslagene Predikanten, buiten bezwaar van Stads-kas, aan de Gemeente zouden terug gegeeven worden, en, binnen weinig tyd, in de Gemeente een genoegzaam fonds in gereedheid gebragt, waaruit de betaaling zou kunnen gevonden worden. - Zoo ver loopt het verslag. Het is bekend, dat de Groote Kerkenraad zich tegen dat besluit heeft verzet, en hetzelve deswegens tot hiertoe niet in werking gebragt is. Intusschen heeft van voorst de verdediging van hetzelve op zich genomen. Hy beweert, dat, hoezeer men te vooren reden mag gehad hebben, om te denken, dat alles nog geene rypheid genoeg had, om de herstelling toen te bevorderen, het nu althans niet meer twyfelachtig is, of de zaak mag en moet voortgezet worden, terwyl niet alleen duizenden in de Gemeente dit blyven ver- | |
[pagina 58]
| |
langen, en 't belang der Diaconie het ook grootelyks blyft vorderen, maar ook de duidelyk aan den dag gelegde geest van de Regeering van 't Bataafsch Gemeenebest daarheen strekt, om eene algemeene vereeniging der zoo lang verdeelde gemoederen daar te stellen. Ook neemt hy de ingebragte zwaarigheden, en wel inzonderheid de bedenking, ontleend van eene voorgewende vrees voor meer onrust en minder vereeniging, in dier voege uit den weg, dat men al zeer bevooroordeeld zyn moet, om niet te erkennen, dat hy hierin recht en billykheid aan zyne zyde heeft. - Hierop gaat de Leeraar over tot verdediging van zyn gehouden gedrag in dezen. Men heeft het hem zeer kwalyk genomen, dat hy zich zoo sterk in deze zaak heeft laaten zien, en zelfs openlyk de party der ontslagene Predikanten zich aangetrokken heeft. Inzonderheid schynt het misnoegen van hun, die het herstel derzelven niet verlangen, tot een hoogen trap gereezen te zyn, nadat de Predikant zich in eene Leerrede, den 25 Sept. laatstleden, over 't besluit der Regeering had uitgelaaten. Men zeide, dat hy dit ten minsten te vroegtydig had gedaan; men wilde niet, dat hy dit alleen deed, terwyl niemand van zyne Ambtgenooten zulks goedvond; 'er wierd verteld, dat hy zelf, in de Vergadering van Holland, de resolutie tot remotie dier Predikanten zou hebben helpen neemen; men nam het hem vooral kwalyk, zich nu zoo te gedraagen, terwyl hy altyd voor een sterken, ja revolutionairen Patriot te boek gestaan heeft; men leide hem al verder te last, dat eigenbelang, gunst van menschen, toejuiching en zucht naar grootheid de dryfveeren zouden zyn geweest, welke hem tot dien stap zouden hebben bewogen; en men beriep zich eindelyk op zyne gewoonte, om altyd dwars te zyn in den Kerkenraad. - 't Lust ons niet, en ons Tydschrift heeft ook daartoe niet de noodige plaats, om 't gegeeven antwoord op alle deze punten van beschuldiging hier ter neder te schryven. Wy zeggen alleen dit weinige: De Predikant van voorst is zich niets kwaads bewust; hy vindt 't niet ontydig, of eenigzins berispelyk, dat hy, by gelegenheid van 't genomen besluit van den Raad, dat algemeen bekend was, hoewel nog niet legaal aan den Kerkenraad medegedeeld, zonder afspraak met zyne Ambtgenooten, zyn hart by de Gemeente ontlastte, en dezelve, naar aanleiding van 't zelve, met vuur en aandrang, tot veree- | |
[pagina 59]
| |
niging en onderlinge liefde opwekte. Hy ontkent ten sterksten, de resolutie tot remotie te hebben helpen neemen, en bewyst, dat dit onmogelyk geweest is. Over zyn Patriotisme van vroegere dagen verantwoordt hy zich ook uitvoerig, als hebbende niets gedaan, dan om scheuringen voor te komen of te heelen, en dat alles ter goeder trouwe, en met de beste verwachtingen, waaraan echter de uitkomst niet allezins heeft beantwoord. 't Geen ons, in dit gedeelte van 's Mans Verdedigschrift, best is bevallen, is de gegronde aanmerking, dat het hem, in allen gevalle, vrystond, van denkwyze te veranderen, en overeenkomstig met zyne tegenwoordige denkwyze te handelen. Voor het overige verontschuldigt hy zich van hem te laste gelegde verkeerde oogmerken en baatzuchtige bedoelingen, door zich te beroepen op daadzaaken, die hy meent, dat elk van het tegendeel kunnen overtuigen. En zoo rekent hy ook genoeg in staat te zyn, om het verwyt te logenstraffen, dat hy zich doorgaans in den Kerkenraad weinig vreedelievend vertoont. Wat daarvan zy, 't komt ons, alles vergelykende, voor, dat het den man niet ontbreekt aan den goeden wil, maar mogelyk, nu of dan, aan de vereischte voorzichtigheid en bedaardheid van geest, waardoor hy, onderneemend van aart zynde, zoo als hy zelf zegt, wel eens iets aanvangt, waarvan hy de gevolgen niet berekent, en, eenmaal overtuigd zynde eene goede zaak voor te hebben, die dan, wat 'er ook van kome, met warme drift volhoudt. II. 't Collegie van Diaconen, door de aanmerkingen van den Pred. van voorst, over den staat en de administratie van het Diaconie-fonds, in den waan gebragt, dat zy ligt hierdoor 't crediet der Diaconie, en 't hoognoodig vertrouwen der Gemeente op de Diaconale directie, zoude kunnen verliezen, vond geraaden de pen op te vatten, en zich openlyk tegen gedaane aantygingen te verdedigen. Dit doen zy, zonder zich met hunnen Predikant te willen inlaaten, over zyn byzonder gevoelen, omtrent de juistheid of ongeschiktheid van de middelen, door hun, tot behoud van de Diaconie, aangewend, en de gepastheid van de raisonnementen of uitdrukkingen, desaangaande door hem gebezigd, of in een onderzoek te treeden omtrent de gevolgen, welke het bekende ontslag der 15 Predikanten voor de Diaconie heeft te wege gebragt, of omtrent de gevolgen, wel- | |
[pagina 60]
| |
ke derzelver al of niet herstelling zoude moeten of kunnen te weeg brengen. Zy vergenoegen zich, met eene opgave van de ontfangsten, verkoopen, en schulden, door de Diaconie gehad, gedaan, en gecontracteerd, in de zes jongst verlopene, en in een gelyk tydvak van vroegere jaaren, in 't licht te geeven, om daaruit elk te laaten oordeelen, of de Diaconie thans al of niet in beteren staat is, dan voorheen in verscheidene jaaren; en daarby dan ook eenige ophelderingen te geeven, aangaande de middelen, door hun, tot behoud van de Diaconie, by de hand genomen, waaruit zy willen, dat de Gemeente van Amsterdam zelve oordeele, of 'er waarlyk op hunne directie zoo veel valt aan te merken, als van voorst zich heeft veroorloofd te doen. Wy voor ons willen ook daarover liesst anderen laaten oordeelen. De opgave zelve van 't Collegie van Diaconen is voor geen uittrekzel geschikt. Alle belanghebbenden zullen die liever, in haar geheel, in 't boekjen zelve, leezen. III. De Predikant van voorst, zeer gebelgd over de wyze, waarop 't Collegie van Diaconen, na voorafgaande onvriendelyke Advertentien in de Stads-Courant, hem op 't lyf gevallen is, en verbaasd over den laster, waarmede ook dit geheele Collegie hem zoekt te bekladden, blyft hun geen antwoord schuldig. Hy meent reeds uit den titel, en nog meer uit den inhoud van hun geschryf, te moeten besluiten, dat zoo niet allen, althans meest allen zyn verslag niet hebben geleezen, terwyl zy iets, als door hem beweerd, bestryden, waarover hy geen jota noch tittel schreef. 't Is 'er verre van af, zegt hy, dat hy de beheering van den finantieelen toestand der Diaconie zou aangetast hebben. Hy heeft alleen, tot goedmaaking van zyn denkbeeld, dat de herstelling der Predikanten niet weinig voordeel voor de Diaconie zou opleveren, zich op den staat van de Armen-kas beroepen, als zynde in geen voordeeligen toestand, terwyl men zelfs, tot instandhouding van dezelve, gemeend heeft maatregelen te moeten neemen, welke men niet dan in den hoogsten nood bezigt. Al wat Broederen Diaconen zeggen, dient dus alleen tot bevestiging en opheldering van het door hem gestelde. Ondertusschen geeft hy niet duister te kennen, over de gepastheid van alle in 't werk gestelde middelen, om de Diaconie te redden, niet even gunstig te oordeelen, | |
[pagina 61]
| |
maar ziet geen reden, waarom 't tegenwoordig Collegie van Diaconen zich dat gene zou aantrekken, dat lang vóór dat meest alle thans dienenden zyn aangekomen, is voorgevallen. Hun voorgeeven van onzydigheid, omtrent dat zoo teder punt, de herstelling der ontslagene Predikanten, kan de Leeraar ook niet verduuwen, terwyl hy weet, dat de vry groote meerderheid van dit Collegie in den grooten Kerkenraad tegen de besluiten van den Raad tot herstelling gestemd heeft, - 't Is onaangenaam zulke Schriften te moeten leezen, waarin men elkander over en weder allerlei haatelyke dingen zegt, en echter hetzelfde doel heeft. Van voorst wil 't Collegie van Diaconen te hulp komen, maar doet zulks in dier voege, of wordt ten minsten geöordeeld dat in dier voege te doen, dat hy dat geheele Lichaam tegen zich in 't harnas gejaagd heeft. Beide strydende partyen hebben 't hunne gezegd, en wat heeft men nu gewonnen? - In een Naschrift beklaagt zich de Leeraar ook nog over den Recensent van zyn uitgegeeven Verslag, in de Nieuwe Vaderl. Bibliotheek, VII D.N. 16, wien hy uitdaagt, om met zyn naam te voorschyn te komen; met den bygevoegden voorslag, om in eene samenkomst van onpartydige en kundige Mannen te laaten beslissen, uit welke beginselen zyne Recensie is voortgesproten, en op welke gronden dezelve rust. Wy gelooven niet, dat deze daartoe ligt zal besluiten. IV. Deze Leerrede, veertien dagen laater dan de voorgaande, waarvan boven melding gemaakt is, door den Pred. van voorst uitgesproken, schynt voornaamelyk vervaardigd en ook nu aan 't leezend Publiek medegedeeld te zyn, om elk te doen zien, op hoedanige wyze hy het zich ten doele gesteld heeft, liefde en eendracht aan te pryzen, en daarmede moedig voort te gaan, welke de uitslag van de poogingen tot herstel der rustende Leeraaren, en van zyne poogingen, ook weezen moge. Het thema, tot dat einde door van voorst verkozen, is dikwyls behandeld; en wy gelooven niet, dat de Prediker, buiten de omstandigheden, waarin hy verkeert, 't groot getal van gedrukte Preeken met dit zyn opstel zou vermeerderd hebben. V. Dit Bericht verschynt afzonderlyk, in de plaats van eene korte Voorrede, die de Predikant van voorst eerst voorneemens was, voor zyne hier boven gemelde | |
[pagina 62]
| |
Leerrede, te schryven; omdat de drie zoogenaamde Visitatores Librorum, waaronder twee van de nieuwe Amsterdamsche Predikanten, van blyenburgh en takens, niet hadden goedegvonden de Preek te approbeeren, zonder vooraf ook de Voorrede te zien en te examineeren; ofschoon van voorst hun had te kennen gegeeven, dat deze Voorrede niets, dat aan de Kerkelyke Censuur onderworpen is, zou behelzen. Van voorst besloot, om hieraan een einde te maaken, de Leerrede zonder Voorrede of Narede uit te geeven, maar gelyktydig met dezelve dit Bericht in de waereld te zenden, waarin hy ons zegt, dat wel tienmaal meer te leezen is, dan in de Voorrede zou gestaan hebben. Het schynt uit dit Bericht te blyken, dat veelen van 's Mans Ambtgenooten, en wel byzonder, die nevens hem in 1796 voor de ontslagenen zyn beroepen, hem geen goed hart toedraagen, en wel voornaamelyk, omdat hy zich de zaak der ontslagene Predikanten zoo sterk aantrekt, en ook nu onlangs op den Predikstoel, over het besluit der Regeering tot derzelver herstel, geheel strydig met hun verlangen, zich uitgelaaten, en het Publiek deelgenoot gemaakt heeft van dezen twist. Of hy daarin wel, dan kwalyk gedaan heeft, staat aan ons niet ter beslissing. Maar wat ook daaromtrent in hem moge te berispen vallen, 't blykt uit deze en gene nu aan 't licht gebragte daadzaaken, dat zyne Ambtgenooten ook niet geheelenal zyn vry te pleiten. De bewustheid van, meer dan vyf jaaren lang, de herstelling van achtingwaardige, ten minsten door veelen sterk begeerde Leeraaren, en daardoor ook de gewenschte berstelling van hoognoodige eendracht in de Amsterdamsche Gemeente, tegengehouden of tegengewerkt te hebben, kan althans, onzes inziens, aan de gemoedsrust van nadenkende Verkondigers van het Euangelie des Vredes niet zeer bevorderlyk weezen. Intusschen raaden wy den Predikant van voorst, liever zyne daaden te laaten spreeken, dan over dezen tweespalt een letter meer op 't papier te zetten. Zyn 'er in Amsterdam, of anders elders, geene wyze en genoeg onpartydige Mannen, door wier tusschenkomst eenmaal dit twistvuur, even als elders, kan gedempt worden?Ga naar voetnoot(*) |
|