| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Dissertatio Exegetico-Critica de Epistolis Pauli ad Ephesios et Colossenses inter se collatis, quam, annuente summo Numine, Praeside Joanne van Voorst, Theol. Doct. Antiquitatis Christianae, Historiae Dogmatum, et Exegeseos N.T. Prof. Ord. Academiae h.t. Rectore Magnifico, ad publicam disceptationem proponit Auctor Abrahamus van Bemmelen, Delphis-Batavus, vocatus V.D.M. in pago Ankeveen. In diem XIX Novembris MDCCCIII Hora X ad XII. Lugd. Bat. apud A. et J. Honkoop, pagg. 160 in formâ 8vâ.
Groot, zeer groot is, in menigvuldige opzichten, de overeenkomst der beide Brieven van Apostel paulus aan de Gemeenten van Ephesus en van Colossae. Ieder, die eenig werk heeft gemaakt van het oplettend leezen der Gewyde Boeken, ook anders ongeleerden en ongeoefenden niet uitgezonderd, indien zy voor het overige slechts gewoon menschenverstand bezitten, moet die overeenkomst bespeuren. Ook is zy by de Uitleggers der Schriftuure niet onopgemerkt gebleven, zo als blykt uit de voorbeelden van grotius en hyperius, aangehaald op bl. 3 der Verhandelinge, waarvan wy zo even den titel hebben gegeven. Verscheiden hebben ook in hunne Aantekeningen den eenen Brief hierendaar uit den anderen opgehelderd, onder welke onze voortreffelyke, zo straks genoemde, Landgenoot eene aanzienlyke plaats bekleedt. Maar niemand heeft zich opzetlyk verledigd tot eene doorgaande vergelyking der beide Brieven met elkander, of tot aantooning van de nuttigheid eener zodanige vergelykinge tot beider opheldering. De Eerwaardige van bemmelen, op aanspooring van zynen waardigen Leermeester, den Hoogleeraar van voorst, eer hy de Hooge School verliet, om het hem opgedragen beroep van Ankeveen te aanvaarden, eene proef van zyne vorderingen, in dit vak van letterkunde, willende geeven, heeft deeze taak
| |
| |
op zich genomen, en, zoveel het bestek eener Academische Verhandeling toeliet, loflyk volbragt. - Zo de onderneeming zelve, als de wyze, waarop zy is uitgevoerd, verdient, dat wy van dit Stuk eenig breeder verslag geeven, dan wy anders gewoon zyn te doen van deeze soort van Werken.
Vooraf gaat eene beknopte Inleiding over de Nuttigheid der vergelykinge van gelykluidende [parallele] uitdrukkingen, en verschillende plaatzen van eenen Schryver met elkander, als een der beste middelen om duistere of eenigzins dubbelzinnige gezegden op te helderen; terwyl tevens daarin voorzichtigheid wordt aanbevolen, opdat men niet voorbariglyk eene gelykheid van klank neeme voor eene gelykheid van betekenis, daar een Schryver hetzelfde woord, op verschillende plaatzen, niet altoos gebruikt met hetzelfde oogmerk. De Verhandeling wordt vervolgens gesplitst in twee Afdeelingen, waarvan de Eerste loopt over de Overeenkomst en het Onderscheid der beide Brieven; de Tweede handelt van het Oordeel- en Taalkundig gebruik, dat van deeze vergelyking kan gemaakt worden, zo in het bepaalen der waare Leezing van onderscheiden plaatzen, als tot recht verstand van des Apostels meening. De Schryver was eerst voorneemens ook over het Godgeleerde gebruik deezer vergelykinge te spreeken, doch het vooruitzicht, dat zyne Verhandeling hierdoor tot eene al te groote lengte zoude uitdyen, heeft hem daarvan doen afzien.
Wy zeiden, dat de Eerste Afdeeling deezer Verhandelinge is over de Overeenkomst en het Onderscheid der beide Brieven. Zy bevat twee Hoofdstukken, waarvan het eerste handelt van de Overeenkomst deezer Brieven, in de volgende paragraaphen. 1. Van den Schryver der beide Brieven, en den tyd, waarin zy geschreven zyn, bl. 8. - 2. Van den Vorm [of orde] der Brieven. ‘Vooraf,’ zegt de Schryver, wiens woorden wy hier, duidelykheidshalve, met eenige verkortinge invoegen, ‘gaat een opschrift, met bygevoegde groete. Hierop volgt de inhoud van den Brief, vervat in twee voornaame deelen, welker eerste men bespiegelende, het andere beöefenende kan noemen. Byzondere vermaaningen en groetenissen maaken het slot,’ bl. 10. - 3. Van den Inhoud der Brieven, ald. - 4. Van de Overeenkomst der behandelinge, bl. 12. - 5. Van de
| |
| |
Overeenkomst van byzondere, zo kortere als uitvoeriger, Gezegden: waarvan verscheiden voorbeelden worden bygebragt, bl. 11 env. - 6. Over de Overeenkomst van Woorden en Spreekwyzen, bl. 19 env. Verscheiden der voorbeelden, in de naastvoorgaande § aangehaald, zouden ook tot deeze kunnen gebragt worden. Des Schryvers aanmerkingen zyn in het algemeen juist: maar vergist hy zich niet, wanneer hy bl. 20, 21. onder de woorden en spreekwyzen, welke paulus NB. alleen eigen zyn, telt ἄμωμος, ἐκ ψυχῆς en συμβιβάζεϑαι? Het eerste komt althans voor op verscheiden andere plaatzen. Daar het een betwist stuk is, of de Apostel de Schryver zy van den Brief aan de Hebraeën, willen wy ons niet beroepen op heb. IX:14. Maar men zie I pet. I:19. Openb. XIV:5. Jud. vs. 24, op welke laatste plaats men zelfs heeft στῆσαι κατενώπιον τῆς δόξης αὑτυ ἀμώμους, gelyk col. I:22 παραςῆσαι ... ἀμωμους ἐνώπιον αὑτυ. - Ε᾽κ ψυχῆς leest men ook marc.
XII:30, 33. Luc. X:27 alleen wordt 'er daar het byvoegelyk woord ὅλης bygedaan: want de verschillende werkwoorden maaken in de zaak geen onderscheid. - Συμβιβάζειν vindt men ook, schoon in eene andere woordschikkinge, hand. IX:22, XVI:10. Wy merken dit niet aan tot eenige verkleining van des Schryvers arbeid, of als strydig tegen zyne algemeene stelling. Hy behoudt voor de laatste nog genoeg ontegenzeggelyke bewyzen en voorbeelden; de eerste verdient allen lof, en het is geheel niet vreemd, dat hy, by zulken voorraad van stosse, hierendaar eene kleinigheid heeft over het hoofd gezien.
Het Tweede Hoofdstuk der Eerste Afdeelinge handelt van het Onderscheid der beide Brieven, en begint bl. 22. De eerste § is over het Onderscheid van den Vorm. De Brief aan de Ephesiérs is niet alleen veel grooter dan de andere, maar ook in die dingen, welke beide gemeen hebben, doorgaans uitvoeriger. Dit wordt met een aantal voorbeelden bevestigd: doch tevens bl. 29 aangemerkt, dat somtyds evenwel de uitvoerigheid van den Brief aan de Colosseren grooter is, zo als etlyke voorbeelden uitwyzen; en eindelyk bl. 32, dat, wanneer een van beide Brieven hier of daar vollediger is dan de andere, evenwel somtyds in den meer beknopten iets wordt bygevoegd tot nadere opheldering. - 2. De Oogmerken van den Schryver zyn ook onderscheiden,
| |
| |
bl. 33. In beide Brieven toont hy wel, dat het groote onderscheid tusschen Jooden en Heidenen door christus is wechgenomen: maar in dien aan de Ephesiërs schynt hy de gelykheid van rechten en weldaaden, welke aan allen geschonken waren, vooral in het breede te beschryven, om de Christenen op te wekken tot onderlinge liefde en eendracht; terwyl hy in den anderen Brief uit de zelfde hoofdstellinge asleidt de nutloosheid der Plechtigheden van den Levitischen Eerdienst. - 3. Hieruit ontstaat natuurlyk eenig Onderscheid in den Inhoud, bl. 34. - 4. Ook is op veele plaatzen Onderscheid in de wyze van Behandeling, waarop de zelfde of soortgelyke Gevoelens of Gezegden in beide Brieven worden voorgesteld, ald. - 5. Byzondere Gezegden, en 6. byzondere Woorden en Spreekwyzen, zyn elken Brief eigen, bl. 37, hetgeen ook gestaafd wordt door eene menigte van Voorbeelden. Hierby wordt ook aangemerkt, dat in den Brief aan de Ephesiërs de uitweidingen doorgaans langer zyn dan in dien aan de Colossers; terwyl in deezen de styl eenigzins gemeenzaamer, gemaklyker en meer roerende is. Dit alles geeft den Schryver stof tot op bl. 44.
Hier begint de Tweede Afdeeling, over het Oordeel- en Taalkundig Gebruik van de Vergelykinge deezer Brieven. Zy is ook verdeeld in Twee Hoofdstukken.
Het Erste handelt van het Oordeelkundig Gebruik, bestaande in het beoordeelen der waare leezinge van twyffelachtige plaatzen. ‘Hiertoe,’ zegt de Schryver, ‘moeten wy naauwkeuriglyk de plaatzen met elkander vergelyken, waarop in den eenen Brief iets uit den anderen, of ten onrechte schynt veranderd te zyn, of met reden te kunnen veranderd worden.’ - Wy kunnen hieruit niet wel eenig staal bybrengen, hetgeen geschikt zoude zyn voor ongeleerde Leezers; weshalven wy ons vergenoegen met in het algemeen te zeggen, dat Taalkundigen in dit Hoofdstuk niet weinige leezens- en overdenkens-waardige aanmerkingen zullen vinden over verscheiden plaatzen van beide Brieven. Alleenlyk, wanneer de Eerw. Schryver bl. 46 en 47 in eph. I:11. te recht, naar ons oordeel, den voorrang geeft aan de gewoone leezing ἐκλήϱωθημεν [tot een erfdeel geworden of verkoren zyn] boven de verschillende leezing ἐκλήθημεν [geroepen zyn], en in het slot zyner aanmerkinge zegt: ‘Ik weete niet of ἐκλήθημεν
| |
| |
in sommige Grieksche Handschriften zy ingeslopen uit de Latynsche, welke leezen sorte vocati sumus,’ had hy, misschien, daaruit een bewys voor de gewoone leezing kunnen afleiden. Ten minsten uit de Latynsche Vertaaling schynt duidelyk te blyken, dat derzelver Opsteller dezelve in zyn Grieksch Handschrift heeft gelezen.
Op bl. 63 begint het andere Hoofdstuk deezer Afdeelinge, en handelt Over het Taalkundig Gebruik van de Vergelykinge deezer beide Brieven. Hieruit zullen wy beproeven iets over te neemen, zonder onze Leezers met te veel Grieksch lastig te vallen, of te lang op te houden. Wy kiezen daartoe de plaats [eph. I:11] waarvan wy zo even spraken, vergeleken met col. I:12. Daar de Schryver begint met den Griekschen tekst op te geeven, zullen wy trachten ons te behelpen met de Nederduitsche Vertaaling. Dus luidt zy:
eph. I:11. |
col. I:12. |
In welken wy ook een erfdeel geworden zyn [ἐκληϱώθημεν], wy, die te vooren verordineerd waren, naar het voorneemen des geenen, die alle dingen werkt naar den raad zyns willens. |
Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel [te hebben] in de erve der heiligen in het licht. |
‘De eerste woorden uit den Brief aan de Ephesiërs,’ zegt de Schryver, ‘vertaale ik: door welken wy erfgenaamen geworden zyn, of liever: door welken wy zeker zyn, dat wy der hemelsche gelukzaligheid zullen deelachtig worden. Deeze vertaaling wordt door de andere plaats [col. I:12] aangeprezen, waarmede men noodzaaklyk moet vergelyken eene andere te eenemaal soortgelyke in de Redenvoering van paulus, hand. XXVI:18, alwaar hy dezelfde zaak uitdrukt door de spreekwyze, een erfdeel te ontvangen onder de geheiligden, en rom. VIII:17, alwaar de Apostel hetgeen hy zo even gezegd had, dat wy mede-erfgenaamen van Christus zyn, terstond verklaart door 'er by te voegen: zo wy anders met [hem] lyden, opdat wy ook met [hem] verheerlykt worden. Deeze vertaaling strookt ook allerbest met het oogmerk van paulus, die in den Brief aan
| |
| |
de Ephesiërs zich benaarstigt om te toonen, dat door christus dezelfde voordeelen allen Volken te beurt vallen, gelyk den Jooden, vs. 9, 10, en uitdrukkelyk leert, dat, zo de Christenen uit de Jooden, als allen, die, uit de overige Volken, den Christelyken Godsdienst omhelsd hadden, zich in dezelfde hemelsche gelukzaligheid zouden verheugen, vs. 11-14. Daarenboven gebruikt hy van beiden aan elkander verwante en in betekenis gelyke woorden, te w. ἐκληϱώθημεν [tot een erfdeel, of tot erfgenaamen geworden] vs. 11, en κληϱονομία [erfenis] vs. 14. Ten laatsten, het zelfde einde, waartoe deeze weldaad moet strekken, meldt hy met dezelfde woorden, tot prys zyner heerlykheid, vs. 12 en 14.’
Wy hebben dit voorbeeld gekozen, niet als een der uitsteekendste; maar zo omdat het door zyne beknoptheid zich schikte voor onze bepaalde ruimte, als omdat het beter dan de meeste overige den enkel Nederduitschen Leezer verstaanbaar konde gemaakt worden. - Ons bericht is reeds vry lang geworden, wanneer wy enkel op de grootte, en niet op de waardy des Werks letten. Evenwel willen wy niet eindigen zonder onze hoop en wensch te betuigen, dat de Eerw. Schryver de verwachting moge vervullen, welke deeze proef zyner bekwaamheid en vorderingen allen moet doen opvatten, die ze kunnen beoordeelen. |
|