beroemdste Hoogeschoolen, als de zetels van onverdraagzaame en ten eenemaal verachtelyke duisterlingen, ten toon te stellen, en van de geheele wereld te doen belachen. Denkelyk zal hy zyne vrienden en kennissen, die weinige uitgeleezenen, die, naar zyn oordeel, de wysheid alleen hebben, en over de veelvormige zotheden der wereld, zoo als hy zich belieft uit te drukken, (dat is, naar zyne manier van denken, over alles, wat met hunne verhevene Wysbegeerte niet strookt, en over alle menschen, die van hun verschillen, en niet verkiezen zich by hun, in de Phaopolitaansche Republiek, neêr te zetten, of in de Zonnestad met van Loen samen te woonen) gaarne lachen, door dit zyn geschryf een vrolyk uur verschaft hebben. Ook anderen zullen, over deze en gene koddige samenvoegingen, wel eens medelachen. 't Is moeielyk, het geheele Geschrift doorleezende, altyd ernstig te blyven. Maar bezadigde menschen, die nog eerbied voor de Gewyde Schriften overbehouden hebben, en over de nadeelige gevolgen, die zoodanige schryfwyze, waarin van Loen zoo veel vermaak vindt, vooral in den tegenwoordigen tyd kan hebben, wat verder nadenken, zuilen 'er zich by bedroeven. Wy voor ons staan verbaasd over de onbeschaamdheid van den Schryver, die men vaststelt dat dit Spotschrift heeft in de wereld gestooten. Godsdienstig opgevoed door braave Ouders, die hem veel in den Bybel lieten leezen, en begunstigd met een gelukkig geheugen, waardoor hy 't voorheen geleezene zich gemakkelyk weet te erinneren, misbruikt hy zyne natuurlyke schranderheid en weeldrig vernuft, op de schandelykste wyze, om, by gelegenheid van een opgevat misnoegen over de in zyn oog onverdiende bevordering van zekeren Hoogleeraar, eene waarlyk weinig beduidende Satyre te schryven, en zich daartoe van verscheidene, in een geheel verkeerd licht geplaatste, Bybelsche gezegden te bedienen, en deze, zoo wel als sommige, naar het
oordeel van de meeste Christenen, in de Heilige Schrift vervatte leerstellingen, ten doele van laagen spouust te stellen.
Wy achten het beneden ons, een uittrekzel van den grootendeels schandelyken inhoud van dit Libel te geeven, en hebben lang in beraad gestaan, of wy 'er wel eenig gewag van wilden maaken. 't Geen wy 'er van gezegd hebben, zou kunnen dienen, om, terwyl het toch in veeler handen is, ten minsten by dezen en genen, den nadeeligen invloed te verminderen, en van Loen te doen bedacht zyn, om niet meer openlyk te lachen, met hetgeen hy zelf voorheen, met zoo veel vertooning van ernst, eerbiedigde, en, als hy dan evenwel spotten en gispen wil, ten minsten die eerwaardige Schriften, waarin zoo veele duizenden, ook diepdenkende koppen, Eeuwen lang het beste onderwys voor hun verstand en hart meenen ontdekt te hebben, onaangeroerd te laaten. Voorts erinneren wy hem het zeggen van een groot man: Nunquam bene consulitur bonae causae, neque per convicia, neque per mordacia, et ad risum excogitata dicteria.