Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
eenige melding van te maaken; vooral toen wy vernamen, dat het twyffelachtig ware, of het Werk wel zoude voortgezet worden. Thans, evenwel, hoorende, dat de Uitgeever besloten heeft zyne onderneeming te vervolgen, oordeelen wy ons verplicht ons genoegen daarover te betuigen, den Inwoonderen van ons Vaderland het Werk ter leezinge aan te pryzen, en de zodanigen in het byzonder, welker bedrevenheid in de oude Grieksche en Latynsche Schryveren hen daartoe in staat stelt, uit te noodigen, om den arbeid des Uitgeevers door hunne toelagen te ondersteunen. Zekerlyk doen zy, welken gelegenheid gehad hebben om de oude Taalen te leeren, verre wech best, wanneer zy de Schryvers in het oorspronglyke leezen; maar, gelyk, in de Voorrede bl. IX env., te recht wordt aangemerkt, ‘'er is ene ... aanmerkelyke klasse van de zodanigen, die in de uren, welke hun van hunne dagelyksche beslommeringen overschieten, ene eerlyke uitspanning zoekende, niet alleen op enig aangenaam en nuttig onderhoud gesteld zyn, maar ook wel ... den lust en de geschiktheid hebben om zelven schriften van smaak ... op te stellen, enz.’ doch door gebrek aan kennisse der oude Taalen alle voordeelen missen, welke zy uit de Grieksche en Latynsche Schryveren konden trekker. Dit gebrek kan, schoon niet volkomen, gedeeltelyk althans, door goede Vertaalingen worden verholpen. De tegenwerping, dat zulke Vertaalingen een pons asinorum zyn voor luiaards, welken de moeite niet willen neemen van de oude Taalen, welke zy, in hunnen stand, behoorden te kennen, zich recht magtig te maaken, wordt bl. XII env. opgelost, en bl. XI het bestek des Werks in deezer voege opgegeven. ‘In de eerste plaats [zullen wy] van de voornaamste stukken uit de aloude Grieksche en Romeinsche Schryvers zo veel mogelyk naauwkeurige vertalingen geven, verzeld van zulke aanmerkingen en ophelderingen, als wy menen dat voor die klasse van lezers, met welke wy te doen hebben, noodzakelyk zyn. Ten tweden, ... geheel, of by wyze van uittreksels, insgelyks vertaald, mededelen Verhandelingen over belangryke stukken der Oudheid, welke tans ... voor een goed gedeelte, zelfs by vele taalkundigen onbekend zyn ... En eindelyk ... of zelven in korte vertogen de Oudheidkunde trachten toetelichten, of zoortgelyke onuitgegeven stukken, die ons van anderen mochten worden toegezonden, voor zo verre die met ons oogmerk stroken, ter algemene kennisse brengen.’ In het vervolg hoopen wy gelegenheid te vinden om iets te zeggen van de wyze van uitvoeringe, en zullen thans ons vergenoegen met de titels op te geeven van hetgeen in dit eerste Stuk voorkomt. 1. Proeve der aloude manier van | |
[pagina 35]
| |
Ceffiedschryven, getrokken uit herodotus. 2. Aantekeningen op dezelve. 3. Redevoering van m.t. cicero, ter verdediging van q.a. milo. 4. Aantekeningen op dezelve 5. Timon, ene Samenspraak van lucianus. 6. Aantekeningen op dezelve. |
|