om eene dus onderscheidende behandeling te genieten. Dit, egter, zy niet gezegd tot oneere van den Eerw. krieger, wiens talent, om op eene meer dan gemeene wyze te leeren en te stigten, genoeg bekend, en ook door ons met verdienden lof meer dan eens vermeld is. de text (Psalm LXXXVI:8, 9 en 10.) wordt zaaklyk uitgebreid, vervolgens dienstbaar gemaakt ter aanwyzing van de beseffens, (zoo als zyn Eerw. zich uitdrukt) welke in ons moeten verwekt worden, en eindelyk ter toepassinge aangewend; wordende gevolgd van de toediening van den Doop aan twee lieden, aangaande welke, voor zoo veel wy uit de berigten, in de Leerrede verspreid, kunnen opmaaken, het volgende kan vermeld worden: claas van rooy, oud 33 jaaren, van Hottentotsche Ouderen, en sara fortuyn, oud 35 jaaren, van een Boeganeeschen Slaaf en eene Hottentotsche Moeder, in Afrika, in het Koude Bokkenveld, geboren, naa alvoorens door den Eerw. j.j. kicherer, lid van het Zendelings - Genootschap aan de Kaap, tot de kennis van het Christendom te zyn gebragt, waren, onder diens geleide, van de Kaap de Goede Hoop herwaarts gekomen; tot welk oogmerk, vinden wy niet vermeld. Sara, van haaren eersten Man verlaaten, dewyl hy haar ongetrouw was geworden en het met eene andere Vrouw hieldt, leefde sedert met claas als zyne Vrouw, doch was, kort voor dat zy gedoopt wierden, met hem in ondertrouw opgenomen; met welke echtverbintenis de Eerw. krieger haar geluk wenscht, met vermaaning tevens, ‘om veel voor haare kinderen te bidden, die zy, in 't verre gelegen land, achterliet,’ gelyk ook voor haarre nabestaanden, die jesus nog niet kennen. Voorts geeft de Eerw krieger goed getuigenis aan het onberispelyk gedrag deezer lieden, geduurende hun verblyf hier te lande,
gelyk ook aan hunne afgelegde Geloossbelydenisse, welke hy zeer voldoende en alleruitneemendst noemt. Eindelyk blykt het nog uit de Leerrede, dat zoo wel deeze lieden, als derzelver onderwyzer Do. kicherer, eerlang de wederreize na de Kaap de Goede Hoop zullen aanneemen. Wat toch, zullen de opmerkzaame Leezers van deeze Leerrede vraagen, wat toch mag deeze lieden hebben bewoogen, om zich heel van Afrika's zuidlyksten uithoek na Europa, na den Haag te begeeven, om zich aldaar den Doop te doen toedienen?