Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijByzonderheden en waarneemingen, de Ys-zel betreffende.(Overgenomen uit martin sauer's Account of a Geographical and Astronomical Expedition to the Northern Parts of Russia, performed, by Command of her Imperial Majesty catharine the Second, by Commodore joseph billings, in the years 1785 to 1794.) ‘De Heer sauer, Secretaris op den zo veeljaarigen Ontdekkings-Tocht onder beleid van den | |
[pagina 539]
| |
Scheepsbevelhebber billings, op last der Russische Keizerin catharina de II ondernomen, ten einde de Graaden van Breedte en Lengte van den Mond der Riviere Kovima te bepaalen, de geheele kust van de Tshutski, tot de Oost-Kaap, op te neemen, alsmede van de Eilanden in den Ooster-Oceaan, zich uitstrekkende tot de Americaansche Kust, voegt, by het verhaal van de door het Ys mislukte pooging om meer dan dertig mylen de Ys-zee op te zeilen, dit kort verslag, die Zee betreffende.’
De kust van de Ys-zee is middelbaar van hoogte, en wordt gevormd door uitsteekende voorgebergten en ondiepe baaijen, blootgesteld aan alle winden, uitgenomen de zuide-wind. De bergen zyn, op veele plaatzen, met sneeuw overdekt, die, smeltende, kleine stroomen vormt, in de zee nederstortende. Deeze bergen bestaan uit granit, quartz en een harden zwarten steen; zy brengen Mosch voort, en eene soort van Wikken, wier wortel eetbaar is; daar groeit een kruipende Willig, en Berkenboomen, niet meer dan tien duimen hoog. De stranden zyn bedekt met dryfhout, tot op omtrent Baranoi Kamen; doch niet verder oostwaards. Langs den oever zyn veele overblyfzels van hutten, en plaatzen, waar vuur hadt gelegen, naar alle waarschynlykheid door Jaagers daar gebouwd en agtergelaaten. De Viervoetige Dieren, welke wy zagen, waren Rendieren, en deezen veelvuldig; Beeren, doch geen witte, Wolven, Vossen, Klipvossen, wilde Schaapen, en Marmotten. De Vogels waren Meeuwen van verscheidenerlei soort, Ravens, Havikken, zwartkoppige Geelgorssen, Sneeuw-leeuwrikken, weinig Patryzen, Ganzen, Eenden en Duikers. Weinig zyn de Zeevoortbrengzels. Dikwyls vischten wy; eens vongen wy Haring en een kleine soort van Salm. Wy zagen verscheide Bellugas, Zeekalveren, en één Walvisch; doch geen blyk van Schelpvisschen hoegenaamd. Het water was versch tot een grooten afstand; het ys proefden wy menigmaal, en vonden het brak. 'Er was geen geregelde ebbe of vloed. De stroomen liepen zeer onwis, zelden langer een weg | |
[pagina 540]
| |
heenen dan de wind waaide, in de onbepaalde evenredigheden van eene halve myl, een myl en drie mylen in 't uur. De lugt was koud. De grootste warmte, welke wy hadden, was, toen wy ten anker lagen, digt aan land, in de Wolven-baai, den 15 July, wanneer wy ook verscheide donderslagen hoorden. Het waaide toen een zagt koeltje uit den Zuid-oosten, en het was voorts stil: by het waaijen van dat koeltje rees de Thermometer tot 14o en 16o Graaden boven het Vriespunt van reaumur. Geduurende de tusschenvallende stille vlaagen daalde dezelve tot op 6o, 7o en 8o. De koudste dag was op den 12 July, wanneer de Thermometer 2o beneden het Vriespunt stondt. Meermaalen tekende dezelve 1o boven 0; wanneer ons Scheepswant met ys omkorst werd. De nevels zyn hier zeer opmerkelyk; dezelve hangen boven het ys, op geene groote hoogte. Op een afstand gelyken ze naar eilanden, in damp liggende, en ook wel eens naar groote rookkolommen. Eens meenden wy, dat de Tshutski vuuren voor ons ten teken ontstooken hadden; doch, op het naderbykomen, ontdekten wy onzen misslag. Ik nam waar, dat de gezigteinder zich het helderst opdeedt by het koudste weêr, en ben van oordeel, dat de Scheepvaart omtrent den eersten Augustus moest ondernomen worden. Men kan 'er te meer een gunstigen uitslag van wagten, naardemaal, volgens het getuigenis der Jaagers en anderen, die deeze oorden bezoeken, het Ys nooit breekt, dan op St. Elias, den 20 July Oude Styl, of den 31 July Nieuwe Styl. De Heer sauer, die, blykens dit Reisverhaal, niet wel te vrede was over het ras staaken van den ontdekkings-tocht in de Ys-zee, en te meermaalen klaagt over Kapitein billings spoedig te rug keeren, liet niet na, te Yakutsk gekomen, byzonder onderzoek te doen, wegens de reizen van lachoff derwaards. Lachoff wees hem tot protodiakonoff, die lachoff van zyne Winterwooning vergezelde van Yana tot Swatoi Noss. De opgegeevene waarneemingen komen hier op neder. Gemelde Heeren zagen eene zeer groote kudde hartenbeesten, na het Zuiden trekkende, en namen waar, dat zy uit het Noorden over de Ys-zee kwamen. | |
[pagina 541]
| |
Lachoff besloot, ware het mogelyk, uit te vorschen, welk een weg zy genomen hadden. In het begin van April toog hy 's morgens vroeg op weg, met zyne sleede, door honden getrokken. Omtrent den avond kwam hy op een Eiland, 70 wersten van het voorgebergte, in eene recht noordlyke richting; hy bragt 'er den nagt over, en trok den volgenden dag verder; de voetstappen der hartenbeesten dienden hem tot wegwyzers. Omtrent den middag kwam hy op een ander Eiland, 20 wersten verder en in dezelfde richting gelegen. De voetstappen verder van het Noorden komende, vervolgde hy zynen weg. Op een kleinen afstand van het tweede Eiland vondt hy het ys zo oneffen en bergswyze opeengehoopt, dat hy met zyne honden niet verder voort kon. Hy zag geen land; waarom hy, den nagt op het ys doorgebragt hebbende, wederkeerde: niet zonder veel moeite kwam hy te Swatoi Noss; het mangelde hem aan eeten voor zyne honden. - Lachoff deelde zyne ontdekking mede aan de Cancelary van Yakutsk; een berigt daar van werd na Petersburg gezonden. De Keizerin catharina noemde die Eilanden naar den naam des Ontdekkers, en schonk hem het uitsluitend voorregt, om Yvoor op te zamelen en te jaagen op dezelve, alsmede op die hy verder mogt ontdekken. Lachoff toog, in den Jaare 1773, met vyf werklieden, in een boot, na de Eilanden, voer door straaten, waar hy het ys zeer zout vondt, en den stroom westwaards loopende. Welhaast zag hy land ten Noorden; het weêr was zeer helder; en hy kwam op een derde Eiland. De oever was met daar aangedreeven hout bedekt. Hy vondt het land zeer bergagtig, en het scheen van eene groote uitgestrektheid. Geen hout zag hy 'er groeijen, en ontmoette 'er geen tekens dat 'er menschen geweest waren. Eenige Mammouts-tanden kwamen 'er hem voor, en voetstappen van beesten. Hy keerde, zonder eenige verdere ontdekkingen te doen, weder na het eerste Eiland, waar hy een hut van het dryfhout bouwde en den Winter doorbragt. Een zyner Tochtgenooten hadt op het derde Eiland een ketel agtergelaaten. Dit werd voor eene ontdekking van eenige aangelegenheid gehouden; en de Land-opzigter chvoinoff kreeg last van de Cancelary van Yakutsk, om lachoff | |
[pagina 542]
| |
te verzellen tot dit verste Eiland, en hetzelve naauwkeurig op te neemen. In den Jaare 1775, op den 6 February, verliet hy Yakutsk, kwam den 26 Maart te Ust Yansk Zemovia, of de Winterhutten by de Yana. Onmiddelyk voer hy de Baai over na Swatoi Noss, 400 wersten van den mond der riviere, in eene Noord-noord-ooste richting. Den 6 Mey bereikte hy het eerste Eiland; 't zelve is 150 wersten lang, 80 wersten breed op het wydste en 20 op het smalste gedeelte. In het midden is een meir van vry groote uitgestrektheid, doch ondiep; de kanten waren steil. Het geheele Eiland, uitgenomen drie of vier niet zeer aanmerkelyke bergen, bestaat uit ys en zand; en als de yskorsten smelten door het ontdooijen der zonne, vindt men de Tanden en Beenderen van den Mammout in grooten overvloed. Om chvoinoffs eigene uitdrukking te gebruiken, is het Eiland gevormd uit de beenderen van dit Dier, gemengd met de hoornen en koppen van den Buffel of een soortgelyk beest, en eenige hoorns van den Rhinoceros. Nu en dan, doch zeer zeldzaam, treft men een dun been aan, zeer recht, van eene groote lengte, en gevormd als een schroef. Het tweede Eiland ligt 20 wersten van het eerste af; 't zelve is laag, zonder dryfhout, 50 wersten lang, en van 20 tot 30 wersten breed. Men treft hier ook Tanden en andere Beenderen aan. Een groot getal Poolkring-Vossen ontmoet men op beide. De oppervlakte is eene bedding van mosch, zeer dik; deeze brengt eenige weinige laage planten voort, en bloemen, hoedanige 'er groeijen op de oevers van de Ys-zee. Dit mosch kan men opligten als een vloertapyt, en de grond daar onder is geheel ys, dat nooit ontdooit; deeze Moschplekken worden Kaltusae geheeten. Om tot het derde Eiland te komen, moet men 100 wersten verder trekken. Langs den oever van 't zelve gaande, ontdekte hy eene vry groote Rivier; niet verre van dezelve den Ketel en eenig gekloofd hout, op dezelfde plaats en in denzelfden staat, als dezelve door lachoffs metgezellen, drie jaaren vóór chvoinoff's komst, daar gelaaten waren. Die Rivier noemde hy Tzarevaia Reka, dewyl hy dezelve op den 21 Mey ontdekt hadt. De oevers waren met aangedreeven hout digt bezet, al 't welk zeer veel geleeden hadt. Den | |
[pagina 543]
| |
top van een zeer hoogen berg beklimmende, zag hy een bergagtig land, op een afstand zo verre het oog kon reiken by helder weêr; het strekte zich oost-, west- en noordwaards uit. Langs de kust honderd wersten voortgaande, nam hy drie Rivieren waar, die elk eene groote hoeveelheid houts afvoerden, en vol visch waren: men vondt 'er de Nerk, eene soort van Salm, die men by Ochotsk en Kamtshatka aantreft, in grooten overvloed, schoon men ze niet vindt in de Kovima of de Indigirka. Hier verbleef hy den Zomer, en keerde in den Herfst na Swatoi Noss weder. Ik vroeg, of hy eenige geregelde Ebbe of Vloed hadt waargenomen; hy antwoordde, geene aanmerkelyke verandering bespeurd te hebben. Op de vraag, hoe de stroom liep, gaf hy te verstaan, dat hy geloofde Noordwaards; en op die, of het water zout was, gaf hy te verstaan, ja, en zeer bitter. Hy vermeldde verder, dat 'er Walvisschen, Bellugas, witte Beeren, Wolven en Rendieren waren. Geen groeiend hout hadt hy 'er gezien: de bergen waren louter steenklompen. Geen deezer Reizigeren deedt eenige waarneeming op de diepte van het water, en waten zy niet met den aart der watergetyen bekend. Opmerkelyk is het, dat, zints chvoinoff, geen Reiziger die Eilanden bezogt heeftGa naar voetnoot(*). |
|