clabrisson 't eerst Kennis had gemaakt, gevoelde ik eene gemoedsknaaging, over de laage wyze, op welke ik het vertrouwen, welk hy in my hadt gesteld, had verraaden, en door de herdenking aan de armoede en elende, aan welke ik, waarschynlyk, zyne Dochter had blootgesteld. Kort daarnaa wierd ik van eene zwaare ziekte aangetast, verzwaard, misschien, en gevaarlyker geworden, door de aandoening myns gemoeds en de knaagingen van myn geweeten. Thans deed ik eene gelofte, de rykdommen, welke ik op eene zoo snoode wyze had verkreegen, te zullen afstaan, en my zelven onder de verpligting te leggen, om het overige myner dagen van brood en water te zullen leeven, tot dat ik het ongelukkig weeskind, welk ik had beroofd, konde ontdekken, en haar vergoeding doen; en, indien ik in dit onderzoek niet slaagde, myne onregtvaardig verkreegene bezittingen tot een godsdienstig oogmerk te zullen aanwenden. Ter volvoeringe van dit ontwerp, plaatste ik alle myne bezittingen, uitgezonderd een klein gedeelte, tot onderhoud van myn elendig leeven noodig, in een Klooster, een van welks Vaders myn Biegtvader was, om aan de beleedigde wettige eigenaaresle te worden terug gegeeven, indien 't my ooit gelukte, haar te ontdekken. Daarop vertrok ik na Engeland, en begaf my, naa myne aankomst aldaar, na het Dorp, alwaar het School geweest was, waarin ik de ongelukkige clara clabrisson had gelaaten; doch die het School hadden opgehouden, waren al voor lang gestorven, en het School was 'er niet meer. Intusschen verstond ik van twee lieden, die veele jaaren in de nabuurschap gewoond hadden, dat zy zich het Weeskind van eenen buitenlander, 't welk aldaar hadt gewoond, zeer wel herinnerden, doch tevens dat het overleeden was. Op dit berigt gaf ik, my aan wanhoop over, en heb zedert door verscheiden landen gezworven, draagende den onduldelyken last van een gekwetst geweeten, waar van ik geene hoop heb te zullen verlost worden.’
Zoo sterk trof dit Verhaal Mevrouw knightley, dat zy zich bezwaarlyk op de been hieldt, en bykans van zich zelve viel.
‘Ik,’ riep zy, ‘ik ben clara clabrisson! Ik wierd ouderloos gelaaten op die wyze als gy hebt beschreeven; doch van 't School zynde genomen, waarin gy my besteed hadt, door eene Dame, die genegenheid voor my hadt opgevat, en zedert na een afgelegenen oord van 't Koninkryk verhuisde, is 't geen wonder, dat gy my niet hebt kunnen ontdekken. Wat het berigt aangaat, 't welk u my voor dood deedt houden, en, ongetwyfeld, u in uwe naaspooringen, om my te vinden, deedt verslappen, dat moet zynen grond gehad hebben in eene misvatting, welke ik niet kan verklaaren. Doch wat my aangaat, laat de vreeze, dat gy aanleiding hebt gegeeven, om my gebrek en elende te doen lyden,