Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 625]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verklaring van Paulus Brieven aan de Thessalonikers, door Paulus Bosveld, rustend Predikant te Dordrecht. Te Dordrecht, by P. van Braam, 1803. In gr. 8vo. 371 bl.Wederom eene vrucht van den letterarbeid des Dordrechtschen Kerkleeraars bosveld. De kundige Schryver heeft 'er zelf de laatste hand niet aan mogen leggen, door de gevolgen van een zwaar toeval, waarvan de Uitgeever, in het Voorbericht, melding maakt, die ook aan 's Mans herstelling schynt te wanhoopen. Deze is echter met de uitgave voortgevaaren, als volkomen met des Schryvers vertrouwen vereerd, en van zyn oogmerk onderricht; hebbende hy ook, zoo 't schynt, in last gekregen, om denzelven eenigzins te verontschuldigen, ten aanzien van 't geen wy, en mogelyk ook anderen, gemeend, hadden, dat op 's Mans nieuwe Vertaaling van den Griekschen text viel aan te merkenGa naar voetnoot(*): waaromtrent hy zelf, ware hem daartoe de gelegenheid niet benomen, zou getracht hebben zich nader te verantwoorden. Men heeft, meent hy, zyne bedoeling, met het geeven eener eigen vertaaling van den Griekschen text, niet begreepen. ‘Hy schreef ook voor Ongeletterden, en echter moest alles gegrond zyn op den zin van het oorspronklyke, zoo als hy dien, naar zyn begrip, aantrof. Ondertusschen, alle andere Overzettingen geeven ons, doorgaans, zelfs wanneer iets voor verschillende vertolking vatbaar is, de opvatting van derzelver Vertaalers, als of alle bedenkelykheid beslist ware: daarom achtte hy het noodig, den Text, zoo na hem mooglyk, in Nederduitsche woor- | |
[pagina 626]
| |
den letterlyk uit te drukken. Bezwaarlyk zou het dus voor hem geweest zyn, het vloeiende van den styl zoo zeer te betrachten, als sommige anderen, wier verdiensten hy alle achting toedraagt; dan door zulk eene eigen Vertaaling, alleen, was alom, in de Verklaaring zelve, veel Omslags voor te komen.’ Wy verzoeken onze Leezers, deze uit des Schryvers naam gegevene verklaaring met onze aanmerking op de aangeh. plaats nog eens te vergelyken, en laaten hun gaarne de beoordeeling over, of en in hoeverre men in dezelve genoegen kan neemen. Men moet ondertusschen 's Mans werk neemen en gebruiken, zoo als het is. Wy voor ons verheugen ons, dat ook deze Verklaaring van de Brieven aan de Thessalonikers zoo ver afgewerkt geweest is, dat dezelve in 't licht kan verschynen. Dit Bybelwerk draagt niet minder, dan de voorgaande, allerwege blyken van de schranderheid en bedrevenheid des Eerwaardigen Schryvers in het verklaaren der Schrift. Hy gaat daarin op dezelfde wyze, als in de verklaaring van den Brief aan de Galatiers, te werk, en verspreidt ook over deze Apostolische Brieven zeer veel licht. In een korte algemeene Inleiding worden eenige geschiedkundige berichten, omtrent de Gemeente te Thessalonika, en 't geen den Apostel Paulus aanleiding gaf, om aan dezelve te schryven, medegedeeld, en, op dien grond, ook het juiste tydstip bepaald, wanneer deze Brieven zouden geschreven zyn, te weeten het Jaar 50 en 51. Voorts geeft de Schryver weder zyne eigen Vertaaling, en daarop volgen ophelderende Aanmerkingen, en wel voornaamelyk op zulke plaatzen, waar de zin en meening min gemakkelyk verstaan wordt. Onze aandacht is inzonderheid gevallen op de zeer zwaare plaats in den tweeden Brief, H. II:1-12. waar het onder de Uitleggers altyd eene groote vraag geweest is, en nog is, welke gebeurtenis Paulus hier op 't oog hadde? De Schryver gaat het vry algemeen gevoelen van veele Protestanten met overtuigende redenen te keer, volgends welk Paulus hier zou spreeken van den Antichrist, en doet, by die gelegenheid, ook onderzoek naar den oorsprong der verkeerde uitlegging van zoo veele plaatzen, die gemeenlyk van den zoogenaamden Antichrist, van welken Joannes spreekt in zyne Brie- | |
[pagina 627]
| |
venGa naar voetnoot(*), gerekend worden te handelen. Hy toont aan, dat 'er geen grond ter waereld is, om de plaats van Paulus van dien Antichrist te verstaan, van welken Joannes melding maakt. Maar hiervan onderscheidt hy de vraag, of dan evenwel Paulus, in dit Hoofdstuk, niet den Paus, het Pauselyk Hof en Opperhierarchy, of de Roomsche Kerk en derzelver afval van de zuivere leer van Christus, beöogd hebbe? Hy toetst de gronden, die 'er voor bygebragt worden, met edelmoedige naauwkeurigheid, en vindt die onvoldoende, en meent, integendeel, dat 'er redenen voorhanden zyn, die doen denken, dat de Paus en het Pauselyk Hof, of de Roomsche Kerk, hier niet kan bedoeld zyn. Vervolgends tracht hy op aanneemelyke gronden het gevoelen van die Uitleggers te staaven, die aan de verdelging van den Joodschen Kerk- en Burgerstaat, en de straf, welke die godlooze natie, wegens haaren Messiasmoord, en aanhoudende boosheid en hardnekkigheid, zou aangedaan worden, denken, die, naar de denkwyze en onderstelling der Christenen, in die dagen, kort zou gevolgd worden van de voleinding aller dingen, dat is, van de opstanding der dooden, het algemeen oordeel, en de toevergadering der Geloovigen tot Christus in den Hemel. In die vooronderstelling verklaart hy alle de gezegden van Paulus, op eene wyze, waarop niet veel met grond aan te merken valt. Door den mensch der zonde, den zoon des verderfs, verstaat hy de Joodsche natie in 't gemeen, aangemerkt in derzelver booze en kwaadaartige neiging, om, ter bereiking van haar woedend oogmerk, niets te ontzien, en zelfs de gruuwelykste zonden en euveldaaden te pleegen; en wel byzonder het afgryzelyk complot der Sicarii, die met dolken onder hunne mantels gingen, en elk, die niet van hunnen aanhang wilde zyn, of hun anderszins in den weg was, koelzinnig in 't hart staken, zich daartoe in den drang mengende, en zelfs in den Tempel, of deszelfs uit- en ingangen, ieder een vermoordende, op wien zy een kwaad oog hadden; en de bende der Zeloten, die, onder voorwendsel van te yveren voor de Vaderlyke wet, met allen geweld een opstand tegen en oorlog met de Romeinen zocht te | |
[pagina 628]
| |
verwekken, zonder de grootste gruuwelen te ontzien, indien ze maar tot dit oogmerk konden dienen. De uitdrukkingen, die zich tegenstelt en verheft boven al dat God genaamd, of [als God] geëerd wordt, alzoo dat hy, als een God, in den tempel Gods zal zitten, zich zelven vertoonende, dat hy God is, verklaart hy van die zelfde Boosdoenders, die zich meester maakten van den Tempel, aldaar, al wat God of Eerwaardig geheeten wordt, ontheiligden, en willekeurig huis hielden. En zoo loopt verder de verklaaring van alle byzondere gezegden af. Zy is der leezing overwaardig. - Wy wenschen van harten, dat de Eerw. Schryver van zyn smertelyk ongemak gelukkig mag hersteld worden, en daardoor in de gelegenheid geraaken, om nog meer van dergelyken voorraad af te geeven. |
|