Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1803
(1803)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEverwini Wassenbergh Oratio de varia Academiae Franequeranae nuper Fortuna. &c. Dat is: Redevoering over de verschillende Lotgevallen, die de Academie van Franeker vóór korten tyd gehad heeft. Openlyk uitgesproken, toen hy voor de vierdemaal als Rector Magnificus aftrad, 13 Juny 1803. Te Leeuwarden, by D.v.d. Sluis, 1803. In gr. 4to. 40 bl.Toen de Professor wassenbergh onlangs wederom eene Academische Redevoering moest houden, | |
[pagina 593]
| |
had aldaar eene buitengewoone plechtigheid plaats, zynde die dag tevens geschikt tot inhuldiging van 't nieuwe Collegie van Curatoren, die door eene statelyke Commissie uit het Departementaal Bestuur ingeleid wierden. Deze gelegenheid erinnerde hem natuurlyk aan veele, in de laatst afgeloopene jaaren, gebeurde zaaken omtrent die noodlottige Academie, waarvan hy dan ook, in deze Redevoering, eenig verslag geeft. In de Voorafspraak maakt de Hoogleeraar, met veel nadruk, gewag van de verbaazende Omwentelingen, die, binnen weinige jaaren, de geheele omkeering der oude Regeeringsvorm in Vrankryk wyd en zyd vergezeld hebben, waarvan ook de veranderde Staatsregeling in ons Gemeenebest 't gevolg geweest is. Dit doet hem overgaan tot de lotwisselingen, die ook de Friesche Hoogeschool, in de laatste jaaren, ondergaan heeft. Men zou uit deze Inleiding, en daarvan gemaakten overgang tot het gekozen onderwerp, verwacht hebben, dat, in deze Redevoering, alleen zou gewag gemaakt zyn van 't gebeurde, met opzicht tot dezelve, sedert 1795. Maar de Professor haalt de geschiedenis hooger op, en spreekt allereerst van den zwaaren schok, dien deze Academie, reeds in 1787, (naauwlyks twee jaaren, na 't plechtig gevierde Eeuwfeest derzelve,) heeft geleeden, toen vier Hoogleeraars, ten gevolge, zoo wy meenen, van zeker verbod, destyds door de toenmaalige Curatoren gedaan, waaraan zy weigerden te gehoorzaamen, hunne met roem bekleedde posten gelyktydig nederleiden. Dat zy daarin kwalyk gehandeld hebben, durft hy niet ronduit zeggen, omdat een derzelven, met wien hy vóór dien tyd zeer vriendschappelyk geleefd heeft, reeds lang overleden isGa naar voetnoot(*), omdat hy ook met twee van de overigen, nog leevendenGa naar voetnoot(†), in eene naauwe vriendschapsbetrekking gestaan heeft, die nog niet verbroken is, en omdat de vierdeGa naar voetnoot(‡) de Zoon is van zyn voornaamsten Leermeester. Nog minder, evenwel, zegt hy, de Curatoren van dien tyd te willen beschuldigen, die 't altyd zoo wel met de Academie voorhadden. Hy heft liever bittere klaagtoonen aan over de noodlottige gevolgen, die deze ge- | |
[pagina 594]
| |
beurtenis voor de Academie gehad heeft, die van dat tydstip af verliep. Maar toen de zaaken zich daar allengs hadden beginnen te herstellen, en men nu hoopte, dat zy weder op den ouden voet zouden komen, onderging Franeker weder nieuwe rampen, meestal treurige gevolgen van de algemeene verandering in 't Staatsbestuur, die 1795 plaats had. Sommige Hoogleeraars wierden ontzet van hunne posten; anderen stierven kort daarna, en nog anderen leiden vrywillig hunne posten neder. Drie geheele Faculteiten, de Theologische, Juridische en Medische, begonden te ontbreeken. 'Er waren maar drie of vier Professoren meer overig. Voor hun, die zich in de Godgeleerdheid en Rechtskunde wilden oefenen, wierd byna alles, tot aanmoediging, benomen; en over 't geheel was 't getal van studeerende Jongelingen zoo gering, dat men het niet durft noemen: waarby nog kwam, dat de meeste Staatsleden lieden waren, die van alle geleerdheid ontbloot, en daardoor geheel onverschillig waren omtrent 't Academisch onderwys. Zoo scheen 't dan met de Academie van Franeker rasch geheel gedaan te zullen zyn. Maar die zelfde ongeleerde lieden maakten 't eindelyk, zegt de Hoogleeraar, beter dan hunne voorgangers, ja overtroffen zich zelven door het neemen van dit merkwaardig besluit: De Friesche Academie moet hersteld, 'er moeten hoe eer hoe beter nieuwe Professoren beroepen, en alles daargesteld worden, wat tot welzyn derzelve wordt geöordeeld te behooren. Dit besluit, bericht hy ons verder, heeft de Academie van Franeker alleen te danken aan ieme fredriks tigchelaar, een ongestudeerd man, destyds zitting hebbende in de hooge Staats-Collegien, door wiens gedaane voorstellingen, raadgeevingen, en veel vermogenden invloed, hetzelve tot stand gekomen is. De Hoogleeraar wassenbergh pryst en roemt den yver en de verdiensten van deezen, zoo hy ons zegt, eenigen staandehouder en hersteller der byna tot niet geraakte Academie, op eenen zeer hoogen toon, en volgt den vreemden inval, om, in 't midden van deze zyne Latynsche Redevoering, nadat 't gehoor door de Musiek een weinig ververscht was, 's Mans lof in een Nederduitsch Vers uit te galmen. Dit gedaan zynde, wendt zich de Redenaar, met gepaste gelukwenschingen, tot de nieuw aangestelde Curatoren, wier aanstelling hy ook al, als een gevolg | |
[pagina 595]
| |
van de geestdrift van tigchelaar voor de Academie, doet voorkomen. 'Er volgt ook nog eene welkomstgroete aan den jongen Prof. tydeman, die, op denzelfden dag, even te voren zyne Intreerede had gehouden; en voorts de gewoone plechtigheid van het overdraagen van den Rectoraalen eerepost aan zynen opvolger. Wy dachten, onder 't leezen van deze lofrede op tigchelaar, hoe ongedacht kan iemand zich roem verwerven, door uitkomsten en gevolgen zyner daaden, die hy zich nooit voorgesteld, noch ook gewenscht had. 't Is toch, zoo wy wel onderricht zyn, 's Mans toeleg geenzins geweest, om de Academie van Franeker, als een Kweekschool van eigenlyk gezegde Geleerdheid, staande te houden of te herstellen, maar om 'er eene Kweekschool van algemeene Volksverlichting van te maaken, die hy dan voor elk en een iegelyk wilde opengezet hebben. Dan zou hy alleen, omdat men hem beduid had, dat dit doel niet kon bereikt worden, wanneer de Academie eerst gesloopt wierd, zich hebben laaten overhaalen, om vooraf te zorgen, dat 't onderwys in de oude Geleerdheid 'er ook wierd aan den gang gehouden; waarby echter het hoofddoel van algemeen Volks-onderwys zoo weinig zou uit 't oog verlooren zyn, dat, ook al op voordracht van tigchelaar, by de aanstelling van nieuwe Curatoren, wierd bepaald, dat twee van de vier geen Latyn verstaan mogten; zynde hy zelf een geweest van de gekozenen, en in dien post gebleeven, tot dat 't Departementaal Bestuur onlangs wyslyk heeft begrepen, dat men aan zulke lieden, als tigchelaar en zyns gelyken, het bestuur over hunne Academie niet konde in handen laaten. 't Zy verre van ons, door deze aanmerking, de braafheid des welmeenenden Mans, in 't volgen van goeden raad, toen hy zag, dat alle zyne gemaakte plans (die al zeer zonderling moeten geweest zyn) in duigen vielen, te willen in twyfel trekken. Zy is alleen het uitwerksel van onze bevreemding over de bovenmaatige loftuitingen, waarmede hy, in deze Academische Rede, wordt overlaaden. |
|