heeft veroorlofd een zo ernstig schynend onderwerp te behandelen. ‘Het is veel,’ zegt hy ten slot, ‘over zyne rampen te kunnen lachen.’ - Lachen doet hy ook, te midden van veele treurige Verhaalen, zyne Leezers, door Anecdoten, waarvan hy vol is.
Het opmerkelykst gedeelte is de opgave van de drie verschillende Legers, zamengesteld uit Uitgeweekene Edelen, en van den eersten Veldtocht van deezen Oorlog, gevolgd van den aftocht des Hertogs van brunswyk. De oorsprong van den Oorlog der Chouans, en van dien, welken de Koningsgezinden zo langen tyd in de Vendée gevoerd hebben, wordt niet weinig toegelicht.
De geschiedenis loopt tot het afdanken van het Leger der Uitgeweekene Edellieden, naa den beslissenden slag van Jemappe, in Nov. 1792; in welk lot de Schryver deelde. Hy mogt met waarheid zeggen: ‘De Souverainen schroomden niet onder 't oog hunner Onderdaanen de Verdeedigers van den Throon te stellen, voor hunne verknogtheid vergolden met de wanhoop, armoede, en veragting, welke zy naa zich sleept. - Men dankte het Leger der Uitgeweekene Edellieden af, zonder zelfs voor eenen enkelen dag in hunne behoeften te voorzien. Alles, wat men de Edelen, die de Infanterie uitmaakten, aanbood, bestondt in eenen dag soldy, zeven stuivers, die de meesten niet wilden aanneemen. De Cavallerie boodt men niets aan; maar de Pruisschen lieten de Guardes du Corps van den Koning, gelyk ook aan de hunne, de Paarden behouden, welke zy hun verschaft hadden; het welk, schoon het eene geringe ondersteuning was, hen egter voor eenigen tyd hielp.’
De Schryver zelf, op dat wy 'er dit nog byvoegen, verklaart ten slot: ‘Eindelyk verlicht omtrent onze al te groote vertrouwlykheid, verliet ik met een schreiend oog en een verbitterd hart myne oude makkers, my verwyderende van de iedele ontwerpen en van de harssenschimmige hoop, welke wy allen gekoesterd hadden by het begin van deezen noodlottigen Veldtocht. Opgeklaard omtrent de rampen, van welken wy (voorzeker niet vrywillig) de werktuigen waren geweest, beschouwde ik, sedert dien tyd, de verschillen der Mogendheden met Frankryk als geheel vreemd van de zaak, die het ons tot een pligt gemaakt hadt het