| |
De Godsdienst, geen beletsel voor geoorloofd vermaak, met aanwyzing van de middelen om vóór te komen dat dit vermaak zondig worde. Uitgegeeven door de Bataafsche Maatschappy: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amsteldam, by C. de Vries, H. van Munster en J. van der Hey, 1803. In gr. 8vo. 150 bl.
Onder den dus genoemden gemeenen Man niet slegts het Verstand te verlichten, maar ook vooral het Hart tot godsvrugt en deugd te vormen, het loflyk doel der Bataafsche Maatschappye Tot Nut van 't Algemeen, deedt haar, onder meer anderen, de belangryke Vraag uitschryven: Vordert de Godsdienst eene volstrekte verzaaking van alle vermaaken en uitspanningen, hoe ook genoemd? zo neen! welke behoedmiddelen moeten 'er gebruikt en welke regelen in acht genomen worden, dat zulke vermaaken en uitspanningen door mis- | |
| |
bruik niet zondig worden? Na den Eereprys, voor de stellers van de best gekeurde Antwoorden op die Vraage opgehangen, dongen, onder andere, twee waardige Leeraars by het Hervormde Kerkgenootschap: de Eerw. Heeren b. verwey, toen Leeraar te Marssum, thans te Bolsward, en w.c. hoog, Leeraar te Domburg, zedert overleeden. De eerste behaalde de gouden, de andere de zilveren Eerekroon. Beide Verhandelingen hebben haare verdiensten, de eene die van duidelykheid en onderscheidinge, de andere van gezet en aaneengeschakeld redeneeren. Zoo wel de een als de ander vertoont blyk van doordrongen te zyn van den geest van mannelyke godsvrugt, welke, aan de eene zyde, tegen norsche stroefheid, aan den anderen kant tegen ligtzinnigheid overstaat. De meerdere duidelykheid en onderscheidene voordragt kan wel eene, en, naar ons inzien, niet geheel onvoldoende, reden geweest zyn, waarom den Heere verwey Goud wierdt toegelegd. Deeze verdeelt zyne Verhandeling in drie Hoofdstukken, die wederom gesmaldeeld worden. Naa eenige voorloopige algemeene aanmerkingen over het gewigt des onderwerps, overweegt hy, in het Eerste Hoofdstuk, het eerste lid der vraage, of de Godsdienst alle vermaaken volstrekt verbiede? Ter voorkominge van misverstand geeft verwey eene
bepaaling, wat men hier door Godsdienst te verstaan hebbe. Dezelve is, volgens hem, ‘de openbaaring van Gods duidelyken wil, hoedanig onze gedragingen behooren te zyn, wat betaamenlyk en onbetaamenlyk, geoorloofd en ongeoorloofd is; met één woord, de juiste bepaaling, wat deugd en ondeugd, goed en kwaad, gehoorzaamheid of zonde zy.’ Vermaak noemt hy ‘het gevoel of de ondervinding van iets, dat aangenaam is’ - een Uitspanning ‘de verpoozing van zyne gewoone bezigheden, en het genot van eene zaak, waarin men genoegen vindt.’ Dezelve zyn van verschillenden aart, naar gelange zy door de ziel of het verstand, of door de lichaamlyke zinnen genooten worden. Zy zyn dus geestelyk of zedelyk, enkel zinlyk, of van een gemengelden aart.
Thans nader ter zaake treedende, om de geoorlofdof ongeoorlofdheid der Vermaaken in 't algemeen te toetzen, stelt de Eerw. verwey zich drie gevallen voor, onder welke alle vraagen, dit onderwerp betref- | |
| |
fende, kunnen betrokken worden. Het eerste geval is: ‘Geeft de Godsdienst, zoo als rede en openbaaring ons dien leeren, geen het minste voorschrift, om het een of ander vermaak niet te genieten?’ En het antwoord is, dat 'er zoodanigen gevonden worden, die zondig zyn, of uit hunne natuur, of door bykomende omstandigheden. ‘Al wat aanloopt,’ schryft hy, ‘tegen den eerbied, dien men aan god verschuldigd is, - al wat tegen de redenlykheid van den mensen strydt, - al wat eenigen pligt doet verzuimen, of met deszelfs beoefening niet bestaan kan, dat wordt door den Godsdienst verboden, dat is zonde: zoodanige vermaaken leert de Godsdienst te verzaaken.’ Al hetwelk met bewyzen wordt gestaafd. Het tweede geval behelst een bewys, dat 'er geen stellig voorschrift in den Godsdienst bestaat, noch by gevolgtrekking daar uit kan worden afgeleid, dat alle vermaaken, zonder onderscheid, behooren verzaakt te worden. Om de gegrondheid hier van aan te toonen, beroept zich verwey op de volgende bewyzen: God zelve is de oorzaak en schepper van die zintuigen, waar door wy aangenaame gewaarwordingen genieten. De duidelyke uitspraaken des Bybels spreeken dit niet tegen, maar bevestigen het veel meer; verkrygende hier door de zaak niet alleen eenige waarschynlykheid, maar volkomene zekerheid. Door zyn eigen voorbeeld heeft jesus de geöorlofdheid der uitspanningen aangetoond, en hier door beweezen, dat alle vermaaken zonder uitzondering niet door den Godsdienst verboden zyn. Het derde geval, 't welk als een gevolg, uit de twee voorgaanden afgeleid, mag beschouwd worden, luidt: ‘'Er kunnen sommige vermaaken zyn,
welke de Godsdienst volstrekt verbiedt, en in tegendeel ook wederom anderen, omtrent welke dezelve geene verzaakinge voorschryft, maar om te genieten vryheid geeft.’ Om nu te weeten, welke de regel zy, aan welken men kan toetzen, tot welke soort eene of andere uitspanning behoore, geeft de Heer verwey eenige kenmerken op, naar welke de vermaaken kunnen beoordeeld worden. Zy zyn deeze: ‘De geestelyke of zedenlyke genoegens zyn geöorloofd - elke uitspanning, die hierin bestaat, mogen wy vryëlyk genieten.’ - ‘Wat niet geheel zinlyk of dierlyk, noch derhalven zondig is, en hierom niet met gods
| |
| |
wil strydt, mag men ook als eene geöorloofde uitspanning aanzien.’ - ‘Geöorloofd zyn zulke vermaaken, die, noch op zich zelven, noch in de gevolgen, voor u of anderen nadeelig zyn.’ - ‘Een geöorloofd vermaak moet men kunnen genieten, zonder hier door tot kwaad verleid te worden.’
Naa deeze kenmerken met veel oordeel en genoegzaame duidelykheid ontvouwd te hebben, gaat de Heer verwey in het Tweede Hoofdstuk over ter naaspooringe van de behoedmiddelen, die 'er gebruikt, en welke regelen moeten in agt genomen worden, dat de geoorlofde vermaaken en uitspanningen door misbruik niet zondig worden. Die behoedmiddelen, opdat wy ook dezelve overschryven, zyn de vier volgende: ‘Zal het geöorloofde vermaak niet strydig worden met den Godsdienst, dan moeten de oogmerken, waarom men hetzelve geniet, goed zyn.’ - ‘Men behoort, in het genot van een vermaak of eene uitspanning, behoedzaam te zyn in de gezindheden, met welke men dezelve geniet.’ - ‘Zal een vermaak, eene uitspanning, door misbruik niet zondig worden, dan behoort men vooral opmerkzaam te zyn op den tyd, welken men daartoe besteedt.’ - ‘Zal een vermaak, 't welk de Godsdienst niet verbooden heeft, door misbruik niet zondig worden, dan moet men de uiterste omzichtigheid in deszelfs genot in acht neemen.’ De Heer verwey besluit dit Hoofdstuk met de volgende aanmerking: ‘Wanneer men van deeze vier regels en behoedmiddelen een wel aangewend gebruik maakt, in de genieting dier uitspanningen, welke men uit het Eerste Hoofdstuk als geöorloofd kent, waaromtrent de Godsdienst geene verzaaking gebiedt, dan zal men buiten gevaar kunnen blyven, om dezelve door misbruik niet ongeoorloofd of zondig te doen worden; - dan is men door het een en ander in staat, om een wyze keuze te doen, en de uitgekoozene zoo te genieten, als de Godsdienst voorschryft. Dan zal daar door, in de daad, het bedoelde nut bereikt worden. De vermaaken zullen eenen redenlyken mensch, eenen Christen, waardig blyven, - hem geschikt tot zynen arbeid, nuttig voor de maatschappy en aangenaam in de samenleeving maaken; en ook dit zal onder zoo veele andere middelen, waar van de goede god
| |
| |
zich bedient, om den Godsdienst bevallig en aangenaam te doen worden, en veelen tot deszelfs betrachting uit te lokken, dienen, om deszelfs algemeene nuttigheid te doen beseffen, en om denzelven verder uit te breiden.’ Om die behoedmiddelen te beter doel te doen treffen, voegt 'er de Eerw. verwey in het Derde Hoofdstuk nog eenige raadgeevingen nevens. ‘Gy moet een godsdienstig mensch worden.’ - ‘Stel u geduurig eenige voorbeelden ter waarschuwing en anderen ter naarvolging voor.’ - ‘Denk veel aan de Alweetendheid van den hoogen god.’ - ‘Stel u het waare wezen uwer bestemming voor oogen.’ - ‘Gy moet van het gebed een geduurig gebruik maaken.’
Uit aanmerking van het nut, welk eene aandagtige leezing van deeze Verhandelinge voor eene talryke klasse des Volks kan verspreiden, hebben wy niet ondienstig geöordeeld, het beloop daar van een weinig uitvoeriger te vermelden. Veel goeds kan insgelyks van het Antwoord van wylen den Eerw. hoog gezegd worden. Blyk, zoo wel als zyn Amptgenoot, vertoont deeze van kennisse zoo van het menschlyk hart en deszelfs behoeften, als van den beminnelyken Geest des Euangeliums. In 't afgetrokkene en op zich zelf beschouwd, zouden wy schier aan 's Mans arbeid boven dien van den Heere verwey eenige voortreffelykheid toeschryven, uit hoofde van den meer gezetten redeneertrant en vloeibaarheid van den styl. Met dit alles, daar de Heer verwey door duidelykheid van onderscheidinge zich meer dan de andere naar de vatbaarheid des gemeenen mans geschikt heeft, oordeelen wy, dat van dien kant de Gouden Eerekroon op het rechte hoofd gezet is.
|
|