moeder verschool. “Maar wie zyt gy dan?” vroeg de moeder eindelyk een weinig verdrietig.
“In dit huis ben ik geboren; mogelyk kent gy myn naam wel, ik heet burchhard.”
“Doch niet lodewyk?” enz. Het ontdekt zich, de moeder is juist de vriendin, die hy zocht; dit gaf een aandoenlyk ogenblik.
“Hoor,” zeide burchhard, na een stilzwygen van een paar minuten, “hoor, nicht hansje: men vindt zoo zelden menschen, die men lief heeft, en u heb ik zoo van harten lief; hoor, word myn vrouw!” De nicht lachte, en meende dat haar neef niet wel by zyn zinnen was. “Wat, niet by myn zinnen? zeide burchhard; ik ben een man van veertig, en gy byna een vrouw van vyftig jaren; in dien leeftyd, nicht, kan de dankbaarheid wel een huwelyk sluiten!” “Neen, neef; ik heb myn man zaliger beloofd, dat ik altyd weduwe zou blyven.” “Potzen, nicht, wat raakt een handvol aarde uw trouwen?” “Neen, neef, daar kan niets van worden! Maar kyk eens, hoe myn dochter al lacht. Ik ben een oude vrouw.” De dochter lachte werklyk een weinig. “'Er kan dus niets van worden, nicht; is dat ernst?” Zy gaf 'er hem de hand op. “Hoor, geef my dan uwe dochter, als die kleine wil.” De dochter bloosde haar geheel aanzicht over, terwyl de moeder al lagchende zeide: “Maar, neef, gy kent myn hansje niet!”
“Ik zal haar wel leeren kennen, wanneer zy myn vrouw is; en de dochter van een goede moeder kan niet kwaad zyn. Nu wat zegt ge?” “Ik heb 'er niets tegen; maar” “- Wat al bedenkingen! Hoor eens, hansje! Ik ben een eerlyk man, die het zeer goed meent, en die niet in staat is zyne vyanden eenig leed te doen; ook geloof ik dat myn harssenen op de rechte plaats zitten; ik ben gezond als een visch; gy ziet hoe 'er myn gezicht uitziet; en kyk, dit is myn gestalte!” draaijende zich voor hansje langzaam in het rond, die hem met een gestolen blik aanzag. “Ook heb ik vermogen genoeg, om u ryklyk te onderhouden. Nu kent gy my; het overige zyn grillen. Wilt gy myn vrouw worden?”
Hansje antwoordde geen enkele syllabe. “Nu, zeg ja of neen! of moet ik nog wachten? Hoe is het?”
“Nog wachten!” stamelde het arme meisje.
“Dus nog wachten?” zeide burchhard, en zette zich nevens haar op een stoel. “Hoor, lief kind, waar op wachten? Wyzer word ik in vier weken niet, ook niet beter, gezonder ook niet, en vast niet jonger en aardiger! Waar op dus wachten? Kind, hebt gy misschien een vryer; spreek dan! zoo geef ik u een uitzet van tien of twintig