De Gedachten van Camper en Hunter, over het nut der holle Beenen in Vogels, nader overwogen en ter toetse gebragt door G. Vrolik. Amsterdam, by W. Holtrop, 1803. In gr. 8vo. 27 bl.
De beroemde Ontleedkundigen camper en hunter ontdekten, byna gelyktydig, dat de groote beenderen in Vogelen, vooral in die van eene hooge en snelle vlucht, van binnen hol zyn, en dat deeze holligheden, door buizen, gemeenschap hebbende met de werktuigen der Ademhaaling, uit dezelve lucht kunnen ontvangen. De eerstgenoemde dier groote Mannen beschouwde dit maakzel, als alleen ingericht tot het ligter doen worden van 't gebeente, om daardoor de geschiktheid tot vliegen te vermeerderen. De andere, daarentegen, meende, dat zulks plaats had, om de ruimte, geschikt tot het bevatten der ingeädemde lucht, te vermeerderen. De Hoogleeraar vrolik tracht deeze twee gevoelens te vereenigen, en wil niet alleen, dat de dus in het gebeente doordringende lucht tot vermeerdering der ligtheid in het vliegen diene, maar ook, dat dezelve iets toebrenge tot de ontkooling van het bloed, door de Ademhaaling. Schoon wy des Schryvers aanmerkingen geenzins geheel willen verwerpen, en dit Stukje zeer wel gesteld en leezenswaardig vinden, zouden wy toch het gevoelen van den Hoogleeraar camper wel het waarschynelykst achten, om dat de eenmaal in 't gebeente ingedrongen lucht van daar niet wederom