| |
Boertige Reis door Europa. IVde Deel. (Of) Het Hoekjen van den Haard, of Historie van Frankryk, van den oirsprong des lands af, tot op het einde der Koningen van den Carelovingischen stam, in een boertigen styl beschreeven; vermaakshalven voorgeleezen in, en opgedraagen aan, de Maatschappy der Verdiensten, onder de spreuk: Felix Meritis, door A. Fokke, Simonsz. Medelid derzelver Maatschappye, enz. Met Caricatuurplaaten. Te Haarlem, by F. Bohn. In gr. 8vo. 232 bl.
By het zien van den Tytel, en den naam des Schryvers vooral, verwachten wy al aanstonds, ook over de ernstigste zaken, geen ernstig woord; maar echter een leerzaam onderhoud en vermaak. Het publiek (zegt wieland ergens, menen wy, tegen zeker soort van Schryvers, die door hun statig voorkomen, en het eentonige der didactische orde in hunne schriften, den ouden Philosophischen baard en mantel vergoeden willen) het publiek is ene Dame, die gylieden niet kent, wanneer gy niet weet, dat zy, gelyk vele schonen, liever minder gerespecteerd, en des te meer geämuseerd wil worden. Deze kennis ontbreekt den Burger fokke niet; en daarenboven geeft ieder zyner geschriften, en in het byzonder dit, hetwelk wy nu voor ons hebben, zeer duidlyke bewyzen, dat hy op ene amusante wys toch altyd leren wil; en zyne grote, zeer universele, kundigheden stellen hem in
| |
| |
staat, hoe boertig hy dan ook met bovengemelde Dame omgaat, haar te overtuigen, dat hy in de daad meer respect voor haar gevoelt, dan menig door en door geleerd Schryver, wiens geleerde vertogen somtyds weinig meer behelzen, dan zy, vóór derzelver vervelende en slaapverwekkende lezing, nagenoeg zelve weten kon.
Zo het ene verontschuldiging nodig mogt hebben, dat juist de Geschiedenis hier zo zonderling grappig verhaald wordt, kan daartoe het volgende, dat wy van den Schryver overnemen, dienen: ‘Waarom zouden wy het gebeurde in een land elkanderen niet zo wel onder vrolyken boert vertellen, als met een styf aangezicht, tintelende oogen, en veele lighaamsbewegingen toegalmen? Is 'er dan zo veel wysheid, zo veel verstand, zo veel gewigt, zo veel ernst, in de daaden der oude Koningen gelegen, dat de inwooners van een vry Gemenebest dezelve niet op dezelfde wyze, als daaden hunner natuurgenooten, als daaden van dwaalende en beperkte menschen, zouden mogen verhaalen? In de daad, de oude en middentydsche Geschiedenissen van elk land leveren zo groote kenmerken van eerbiedwaardige wysheid niet op, en zelfs de latere en hedendaagsche Geschiedenissen toonen, door derzelver regtstreeksche strydigheid, dat de eenvouwdige en onveranderlyke wysheid derzelver grondslag niet altyd geweest is; en dat hy, die onderneemt dezelve op eene lugtige wyze te behandelen, ze in geenen deele te kort doet.’ - - Dan wy moeten het overige dezer verdediginge daarlaten, wyl wy onzen Lezer nog ene proeve uit dit Stuk wilden voordisschen. De keuze valt hier moeilyk. Wy bepalen ons tot het eerst aannemen van het Christendom en de zalving van den eersten Christen-Vorst op den Franschen Troon, Louwtje, of Louw, of Clodovaeus, sedert wien de meeste Fransche Koningen Louis, of Lodewyk, genoemd zyn. Dus vertelt de Schryver:
‘Die man maakte een weêrgaes geweld in de waereld, en dat kwam enkel door Mevrouw zyn beminde; de vrouwen zyn dikwyls oorzaak geweest van wonderlyke gevallen en heele omkeeringen van zaaken in de waereld. Een vrouw heeft de heele Oostersche waereld van ouds bedorven, maar deze vrouw heeft daar tegen de Westlyke waereld van dat bederf geneezen; want zy was de eerste, die het verderfelyk Heidendom verliet, en, omdat zy dat deed, moest heur man het, na alle regelen van recht en billykheid, ook doen; zy heette klotilde, en was eene dochter van chilperic, Koning van Burgundiën. Het is wel te pynewaard dat wy heur' naam en geslagt naauwkeurig aanwyzen. Zy toriede heur' man zo lang aan den kop, dat hy ook eindelyk beloofde het Heidendom te verlaaten en zig te laaten doopen; evenwel clovis talmde daar meê, en was maar lang niet gemakkelyk over te haalen, maar eindelyk plaagden hem de Sikambers, die in
| |
| |
Gulikkerland woonden, zo onverdraaglyk, dat hy besloot ze op het lyf te komen, en omdat zyn vrouw by hem zo sterk aanhield, dat hy zich toch eerst zou laaten doopen, want dat hy dan de Sikambers veel gemakkelyker zou kunnen temmen, zei hy: nou kind, fiat dan doopen! Ik wil het dan doen, dat beloof ik u, als ik dat canaille-pak maar eerst den hals gebroken heb - en ziet dat gelukte hem, en toen was hy ook zo goed niet of hy moest het Heidendom afzweeren, en zig laaten doopen. Zyn geheele Hof volgde zyn voorbeeld, dat ook natuurlyk was, want die begreepen toen alle te gelyk, dat dat Heidendom toch ook maar allemaal zotheid en sprookjens was. Die doop nu geschiedde in de groote Kerk te Rheims, en het was 'er zo vol, zo vol, dat men geen lid verroeren kon, en als pekelharing in de ton gestampt stond: en ziet toen de doop gedaan was, moest de Koning gezalfd worden, dat hoorde 'er zo by, maar de oude Bisschop st. remi, die de plegtigheid verrichtte en wat dommelig was, had, door al de drukte van dien dag, dat ook heel natuurlyk was, de zalffles vergeeten. Wel, daar zitten we nou lekker toe, zei hy zo, tegen den Koning, daar heb ik, geloof ik, myn flesjen met zalf thuis op de tafel laaten staan; ik zeg nog al tegen myn volk, help je lui me toch onthouden dat ik dat flesje by my steek, maar ze bennen by my zo los en zo uitgelaaten, als 'er reis zo wat anders te doen is, dat je 'er geen land meê bezeilen kunt. Intusschen voelde hy al in al zyn zakken, maar ja! het was wel gerust thuis. Maar, ging hy voort, 't is juist niemendal, als 'er maar reis even iemand naar myn huis kan gaan: of wagt ... daar midden in de kerk staat geloof ik onze Jan ... hy meende zyn knecht - die heeft den sleutel, want ze wilden allemaal reis gaan kyken ... o wees zo goed, en roep hem maar reis effen hier; hy heeft een blaauwe muts op. Doch het was onmogelyk, om dien Jan, onder de duizenden van menschen, te kunnen vinden, en de goede oude
Bisschop wist hem zelf niet te beduiden. Hy moet daar zo, daar omtrent by die pylaar staan, zei hy, en zag hem net zo min als een ander; maar onder dat gezoek en gedring komt 'er een Duif in de Kerk vliegen, daar had je het gejuig; een vreempjen! een vreempjen! .... maar zie die Duif had juist, aan een klein touwtjen, het flesjen met zalf om zyn' hals hangen. Ei kyk! zei de Bisschop daarop, wel nou zou men zeggen, zie je hem wel? nu, wel kom aan, dat komt goed .... Voords schreeuwde hy door de heele Kerk, 't hoeft niet Jan! ik heb 't al ... en de zalving werd ook aanstonds voltrokken en het flesjen wel heel trouw te Rheims bewaard, en sedert zyn, uit dat zelfde flesjen, al de volgende Koningen gezalfd, en nog is het, geloof ik, heel en gaaf; ze hadden, in dien tyd, heel sterk glas.’
‘Ook ontfing men toen, nog al meer dan nu, allerlei
| |
| |
presentjens uit de lucht; zo viel 'er ook net op dien Krooningsdag, te Rheims, een vaantjen, met leliën beschilderd, uit de wolken, op de markt voor het Stadhuis, juist op een oude vrouw, die, op dat moment, bezig was met, aan een kraampjen, lapjens te keeren; ze raakte 'er heel onder bedolven; doch by geluk viel de stok nog even bezyden; ieder liep toe, en men haalde de goede ziel 'er nog heel en gaaf onder uit. Wel nou, zei ze, dat ben toch evenwel malle grappen, op die manier zou een mensch langer niet veilig over de straat kunnen gaan, met al die ceremonyen en wissewasjens .... ze was juist niet zeer Koningsgezind; - men vindt zelden dat oude lieden zig spoedig met nieuwe inrichtingen vereenigen. Ja mensch! andwoordde 'er een andere vrouw uit de hoop, wat zal men zeggen, wat de Heeren wyzen, moeten de gekken pryzen, je magt nog van geluk spreeken, dat je 'er zo wel afgekomen bent, als je den stok op je hoofd gekregen had, zou het 'er leelyker uitgezien hebben. Ja wel mag je het zeggen mensch! andwoordde het besje, maar zie me dat lieve leven reis aan, myn kiepjen is evenwel heel en al verfonfaaid en bedorven. Een ander burger, die 'er bystond, toonde insgelyks zyn hoogste indignatie over dit toeval, zeggende: ga jy maar stil naar huis, moedertjen! 'er mogt meer komen; als men de keuren van de Stad niet beter handhaaft, kan dat alle oogenblikken gebeuren; de orders zyn wel zeer goed, maar het loopt tegenwoordig hier alles in de war; als het my gebeurde, ik zou wel weeren wat me te doen stond, ze moesten bekeurd worden, men mag niets van boven neer gooijen of hyssen, zonder van onderen! te roepen, dat is wel duidelyk verboden, op de boete van drie guldens, maar wat is 't? niemand wil de kat de bel aanbinden.... Terwyl hy nog bromde en knorde, ontstond 'er een hevig geloop, naar den kant eener straat, die op de poort uitliep; ieder verliet het bedremmelde besjen, om te zien wat dáár nou weer te doen was, en wat
was het? daar kwam een bode van st. dionysius, in het spierwit gekleed, verzeld van honderd menschen, kinderen en honden, met een mooi nieuw geschilderd schild, met drie gouden leliën op een hemelsblaauwen grond, aansjouwen, en vroeg, in gebroken Frankisch, naar het Stadhuis; zeggende: ik heb hier het nieuwe wapen van Frankryk, maar verzichtig! stoot me niet, het is nog versch, ik heb 't zo eerst van den schilder gehaald..... Is 'er niet zo aanstonds ook een vaan gebragt? - Ja wel! ja wel! riepen de menschen, die ligt op de markt. - Daar op kwam 'er de knorrige burger ook by, zeggende: die vaan is niet gebragt; maar van boven neer gesmeeten, en 'er was haast een oude vrouw onder dood gebleeven; zulke malligheden zyn wy
| |
| |
hier niet gewoon, 't is maar om oproer in de Stad te maaken. Och Burger! andwoordde de Bode, je moet dat nu voor dezen tyd zo kwalyk niet neemen, 't komt maar alleen dat de schilder me daar een oogenblik opgehouden heeft, anders was de afspraak dat ik net op de Markt zou geweest zyn als de vaan viel, en dan had ik hem gevangen, en zo met schild en vaan te gelyk in het Raadhuis getreeden, dat zou nog al een mooije coup gegeeven hebben .... maar wat zal men zeggen, 't is nu al weer niet anders; hoe dat men, in zulke tyden, de dingen ook overlegge, 't loopt altyd fout; maar kom aan, waar is hy dan ...?’ enz.
|
|